Veertig jaar geleden werd de dictatuur van Caetano, die vijftig jaar had standgehouden in Portugal, in één klap omvergeworpen door arbeiders, boeren en soldaten. Het was een periode van enorme radicalisatie, een echte revolutie. Alleen het tekortschieten van de leiding van de arbeidersbeweging heeft het kapitalisme gered in Portugal. [Een analyse uit 2004 van André Gonsalis]
25 april. Op de radio weerklinkt het populaire maar verboden lied Grandola. Het is het sein voor enkele tankcolonnes om de weg naar de hoofdstad en het presidentieel paleis in te slaan. Onder leiding van enkele lagere officieren die zich verenigd hebben in de MFA (Movimento de Forças Armadas) wordt het presidentieel paleis ingenomen en de president afgezet. Er kwam een einde aan een dictatuur die bijna vijftig jaar had standgehouden. De machtsovername is zonder bloedvergieten verlopen. Alleen als de bevolking de kantoren van de gehate geheime politie PIDE bestormt om hun gevangenen te bevrijden, vallen er vijf doden. Een beeld uit een Zuid-Amerikaans land in de recente periode? Nee, het land is Portugal dertig jaar geleden, de hoofdstad is Lissabon. En hoewel dit begon als een militaire staatsgreep, werd het al vlug een echte revolutie.
Portugal voor 1974
De dictatuur van Salazar, ingesteld in 1926, had de Tweede Wereldoorlog overleefd en bleef gehandhaafd tot Salazar in 1968 de fakkel doorgaf aan zijn opvolger Caetano. Beiden heersten door middel van de gehate geheime politie PIDE. Er heersten middeleeuwse toestanden op het platteland en de arbeiders hadden geen enkele syndicale rechten of sociale zekerheid. De koloniale politiek van Portugal toonde evenzeer dat het regime de vooroorlogse mentaliteit overleefd had. In tegenstelling tot alle andere Europese landen had Portugal zijn kolonies niet onafhankelijk verklaard. Het leverde hen een geldverslindende guerrillaoorlog op, vooral in Mozambique en Angola. In het leger groeide meer en meer de overtuiging dat de koloniale oorlogen uitzichtloos waren. Zelfs een generaal (Spinola) durfde dat openlijk in een boek stellen. Maar vooral de studerende jeugd die werd opgeroepen voor het leger en meegesleurd in de eindeloze nachtmerrie van de Afrikaanse koloniale oorlogen, besefte dat het zo niet verder kon. Zij vormden de ruggengraat van de MFA.
De arbeidersklasse neemt over
1 mei 1974 in Lissabon zal wellicht de meest enthousiaste 1-meiviering uit de geschiedenis zijn geweest. Pas vijf dagen na de machtsgreep van de kapiteins, stromen een miljoen betogers samen in de straten van Lissabon. Op zich is een militaire machtsgreep, zelfs van lagere officieren, uiteraard geen garantie voor een democratisch regime. De arbeiders bepalen echter welke kant het uitgaat. Zij verbroederen met de soldaten en steken rode anjers in de lopen van de geweren. In enkele dagen wordt meer verkregen dan in de vorige vijftig jaar: de verbannen leiders van de Communistische en Socialistische partijen Alvaro Cunhal en Mario Soares keren terug. Politieke partijen vormen zich of treden uit de clandestiniteit. De geheime politie PIDE-DGS wordt ontmanteld, de censuur wordt opgegeven, het recht op vereniging, het recht op staking en de syndicale vrijheid wordt erkend en er worden algemene verkiezingen in het vooruitzicht gesteld.
Dit wordt dus een echte revolutie, met al de stadia die in de grote revoluties (Rusland 1917, Duitsland 1918, ja zelfs de burgerlijke Franse revolutie) voorkomen. Altijd doet de eerste fase zich voor als een groot feest, een vreugdetafereel van eenheid, nu de gehate dictator omvergeworpen is. Posters van de soldaat met de anjer in zijn geweer verspreiden zich over de hele wereld. Het is echter ook de fase van de onvolwassenheid van de revolutie. In Portugal betekende dit dat de leidinggevende functies in de overgangsregering werden ingenomen door Spinola, die president werd, en Palma Carlos, een gematigd liberaal. Alle pas opgerichte partijen (van de ‘communistische’ PCP tot de rechtse PPD) vaardigden hun voormannen af in de regering. In feite liet de revolutie zo haar tegenstanders de hoogste regeringsposten in handen. Spinola in het bijzonder stelde al zeer vlug dat het tijd werd om weer ‘wet en orde’ te herstellen.
Wellicht nooit in de geschiedenis zijn arbeidersorganisaties met een dergelijke snelheid opgebouwd als in Portugal in het jaar ’74. Was voor april bijna elke organisatie nog illegaal, tegen het eind van het jaar telden zowel de Partido Comunista Portugues (PCP) als de Partido Socialista Portugues (PSP) honderdduizenden leden. Bovendien was tegen die tijd 50 procent van de arbeiders aangesloten bij een vakbond, voornamelijk de communistisch gedomineerde CGTP-IN.
Helaas hebben de leiders van die partijen bitter weinig aangevangen met de macht die ze van hun leden kregen. In de eerste periode speelde vooral de PCP-leiding de rol van stakingsbreker. Het was tenslotte de enige partij die in de illegaliteit een zeker netwerk had opgebouwd binnen Portugal. Niet alleen stakingen werden ‘veroordeeld’, zelfs loonsverhogingen en het instellen van een minimumloon werd bestreden in het partijblad Avante. Het is een typische karaktertrek van de arbeidersbureaucratie, zowel van het stalinistische (‘communistische’) als van het reformistische (‘socialistische’) type, dat zij terugschrikken telkens hun eigen basis in beweging komt, zeker als men hen ook een zitje in de regering aanbiedt. Hetzelfde deed Soares (PSP), ondanks radicale taal af en toe, bijvoorbeeld. “Deze partij is marxistisch, en wie het daar niet mee eens is: daar is de deur”, aldus Soares op een PSP-congres in 1974.
Revolutie en contrarevolutie
Arbeiders (én boeren) die in actie komen laten zich niet zo vlug opzij zetten. Ongetwijfeld vonden er binnen de PCP en de PSP verhitte discussies plaats, met in de PSP vijf splitsingen, telkens met tienduizenden leden tot gevolg. Toch bleef de leiding van de arbeiderspartijen een ‘gematigd’ programma voorstellen. Het economische programma, met PSP-PCP-achtergrond, dat de regering voorstelde sprak slechts over beperkte nationalisaties. Het ging veel minder ver dan bijvoorbeeld het economische programma van Frankrijk en Engeland na de Tweede Wereldoorlog.
Toch is dat te veel voor Spinola. Bovendien – en vooral – vinden hij en zijn kapitalistische bondgenoten dat het niet kan dat de arbeiders zoveel te zeggen hebben in de fabrieken en landerijen. In september 1975 probeert hij een staatsgreep, maar hij faalt jammerlijk. Niet alleen burgers maar ook soldaten weigeren in beweging te komen voor het machteloze staatshoofd. Spinola vervoegt Caetano in ballingschap in Brazilië. Het resultaat is een gigantische zwenking naar links in de Portugese maatschappij. Arbeiders bezetten bedrijven, banken, hospitalen, en dwingen de regering die te nationaliseren. Tegen midden 1975 is minstens 70 procent van de bedrijven genationaliseerd (we nemen het laagste cijfer dat we in de literatuur gevonden hebben).
De regering is ondertussen voor het merendeel samengesteld uit militairen van de MFA. Op het hoogtepunt van de revolutie speelt de PCP, ongetwijfeld onder druk van haar basis, een positieve rol bij fabrieks- en landbezettingen, maar geeft de regeringsmacht volledig in handen van de ‘progressieve’ militairen. Dat geeft de rechtse PPD, maar ook de PSP van Soares, het alibi om de regering te verlaten. Zogezegd is ‘de democratie’ in gevaar (vervang democratie door kapitalisme en het klopt). Op 25 november '75 kwam een breuklijn in het revolutionaire proces. In verwarde omstandigheden, die wellicht nooit helemaal opgehelderd zullen worden, werd een soort linkse staatsgreep voorbereid – dat beweerde men althans – direct gevolgd door een goed georganiseerde reactie van de militairen onder leiding van luitenant-kolonel Eanes, die het revolutionaire proces terugschroefden.
Democratische contrarevolutie
De contrarevolutie van Eanes kreeg een democratisch staartje bij de parlementsverkiezingen van 25 april 1975. De PSP haalde een klinkende overwinning met bijna 38 procent van de stemmen. De rechtse PPD won 26 procent en de PCP slechts 12,8 procent. Hoewel de twee arbeiderspartijen PSP en PCP een duidelijke meerderheid in zetels hadden, weigerde de PSP een regering te vormen met de arbeiderspartijen, maar verkoos ze een coalitie met de PPD.
Gedurende tien jaar leverde elke verkiezing een potentiële meerderheid op van de arbeiderspartijen, maar steeds weigerde Soares’ PSP met de ‘communisten’ in coalitie te gaan. Eanes werd president. Gedurende diezelfde tien jaar werd de macht van de vakbonden in de fabrieken gebroken, dikwijls door de arbeiders maanden of zelfs jaren niet te betalen, verjoeg de politie landarbeiders van de landerijen die ze bezet hadden, werden bedrijven geprivatiseerd. De blijvende sterkte van de arbeidersbeweging dwong de contrarevolutie zich in een democratisch kleedje te hullen, dus was er een formele democratie met verkiezingen. Dat is het verschil met de situatie voor de Tweede Wereldoorlog. De ‘straf’ voor het mislukken van de Duitse revolutie in 1918-1923 was de machtsovername van het nazisme. In Portugal gebeurde onder de dictator Salazar hetzelfde als in Duitsland. Zo’n contrarevolutie was na de revolutie van 1974 echter niet mogelijk door de kracht van de arbeidersbeweging. Daarom verkoos de bourgeoisie in Portugal haar heerschappij te handhaven via een burgerlijk parlementair stelsel in plaats van een dictatuur. En ook vandaag nog regeert een coalitie van de PSP en de rechtse PP over Portugal.