In dit artikel reageren we op enkele kritieken van het Communistisch Platform over Leon Trotski, Het overgangsprogramma en onze organisatie, de IMT. Dit om voor onze lezers en alle serieuze communisten te verduidelijken waar we echt voor staan en wat de taken voor marxisten zijn.
Dit artikel is een verduidelijking voor onze lezers en alle serieuze communisten, over de ideeën en methodes van Leon Trotski. Ons standpunt is dat Trotski een zeer belangrijke rol heeft gespeeld met zijn marxistische analyses, waaronder die over de degeneratie van de Sovjet-Unie, over het fascisme en over de noodzaak om politiek te breken met de politiek van de reformisten en stalinisten. Zijn werk in het organiseren van de Internationale Linkse Oppositie en de uiteindelijke ontwikkeling van deze tot het oprichtingscongres van de Vierde Internationale bevat vele waardevolle lessen voor vandaag. Wij moeten vandaag niet slechts Trotski napraten (zoals helaas vaak wordt gedaan door sektariërs), maar zijn methode toepassen op het heden.
De ideeën van Trotski, net als die van Lenin, Engels en Marx, winnen aan populariteit: er is een groeiende interesse in marxistische ideeën. Dit is een onderdeel van een algemene radicalisering die in het bijzonder onder jongeren plaatsvindt. De coronapandemie en de diepe economische crisis die deze in gang heeft gezet, betekenen het begin van een nieuw stadium van wereldwijde instabiliteit en radicalisering. Natuurlijk is dit geen rechtlijnig proces en bestaan er nationale verschillen, maar het is duidelijk dat er iets fundamenteel is veranderd.
Jongeren - scholieren, studenten en werkende jongeren - zoeken naar ideeën en antwoorden. Ze voelen zich aangetrokken tot marxistische ideeën. Tegelijk hebben velen van hen vragen: hoe zat het met de Sovjet-Unie? Hoe kunnen we zoiets voorkomen? Maar ook, wat zijn de taken voor marxisten op dit moment? De ideeën van Leon Trotski kunnen een belangrijk onderdeel vormen van het antwoord op deze vragen. Het belangrijkst is om zijn methode, de methode van het marxisme, te leren toepassen.
Niet iedereen deelt echter deze analyse. Kameraad Cornelis van Vliet van het Communistisch Platform (CP) heeft een stuk geschreven waarin hij de ideeën van Trotski, in het bijzonder zijn werk Het overgangsprogramma, bekritiseert en noemt als de bron van veel problemen. Dit zou de bron zijn van een foute methodiek die alle zichzelf ‘trotskistisch’ noemende organisaties delen. Het stuk richt zich vervolgens met kritiek op drie organisaties in Nederland: de Internationale Socialisten, Socialistisch Alternatief en Revolutie. Het leeuwendeel van de kritiek lijkt gericht op onze organisatie Revolutie, de Nederlandse sectie van de International Marxist Tendency.
Wij delen de kritiek van het CP in het geheel niet, maar verwelkomen dit stuk, omdat het de gelegenheid biedt om onze lezers en sympathisanten onze ideeën over dit vraagstuk aan te bieden, opdat zij hun eigen conclusies kunnen trekken. We beginnen met Het overgangsprogramma.
Het overgangsprogramma
Het overgangsprogramma van Trotski werd geschreven in 1938 als document voor het oprichtingscongres van de Vierde Internationale. Het is een van de belangrijkste werken van Trotski, geschreven in de laatste jaren van zijn leven.
Dit was een tijd van extreme crisis van het kapitalisme. De beurskrach van 1929 leidde een tijdvak in van revoluties en contrarevoluties, enorme aanvallen op de arbeidersklasse, protectionisme, fascistische regimes, etc. In de Sovjet-Unie had een bureaucratische kaste onder leiding van Stalin de macht overgenomen en via een ‘eenzijdige burgeroorlog’ (de Moskouse Processen, de ‘Grote zuivering’) deze macht geconsolideerd. De Communistische Internationale (Komintern) was in een gereedschap van de buitenlandse politiek van de Sovjet-bureaucratie veranderd. De politiek van het ‘Volksfront’ betekende dat de Communistische Partij van Frankrijk een politiek steunde van klassencollaboratie en stakingsbreken, terwijl de Communistische Partij van Spanje een open contrarevolutionaire politiek voerde, waar ze haar regeringsdeelname gebruikte om de repressie in gang te zetten tegen oppositionele socialisten en anarchisten. De nederlagen van de arbeidersklasse in Duitsland, Frankrijk en Spanje maakten uiteindelijk de Tweede Wereldoorlog onvermijdelijk.
In 1934 hadden Trotski en zijn medestanders in de Internationale Linkse Oppositie (die zich na hun uitzetting uit de Komintern tot dan toe bleven beschouwen als onderdeel van Komintern) besloten dat het nodig was om de pogingen te staken om de Komintern te hervormen. Er moesten stappen ondernomen worden om een Vierde Internationale op te richten, die in hun visie geen ‘nieuwe’ organisatie zou zijn, maar de voortzetting van de Bolsjewieken, de eerste vier congressen van de Komintern en het werk van de Internationale Linkse Oppositie.
Dit was dus de situatie in 1938: een kapitalistisch systeem dat enkel nog maar ellende bracht voor de grote massa van arbeiders en de kleinburgerij (de middenstanders) ten onder liet gaan. De kapitalistische klasse zette de aanval in op lonen en arbeidsvoorwaarden, voerde bezuinigingen door op steungelden en ambtenarensalarissen en voerde in verschillende landen anti-democratische wetgeving door. De politiek van de sociaal-democratische en stalinistische leidingen verlamde de arbeidersklasse, maar de nieuw opgerichte Vierde Internationale was nog maar een kleine organisatie.
Het overgangsprogramma was het programma voor de naderende periode: de periode voor de uitbraak van de oorlog, van de oorlog zelf en na de oorlog. Het perspectief, de voorwaardelijke prognose, was dat de Tweede Wereldoorlog zou leiden tot een nieuwe revolutionaire golf. Intussen moesten de kleine krachten van de Vierde Internationale zich verbinden met de massa om haar ideeën, analyses en perspectieven te delen met de meest geavanceerde lagen, en op die manier te groeien. Het betekende geenszins dat de kaders van de Vierde Internationale geen alledaags werk binnen de arbeidersbeweging moesten verrichten: “Wat het huidige tijdvak onderscheidt is niet dat in deze periode de revolutionaire partij van het prozaïsche werk van alledag bevrijd zou zijn, maar dat het nu mogelijk is deze strijd te voeren in onverbrekelijke samenhang met de taken van de revolutie.”
De zogenaamde ‘overgangseisen’ zijn programmatische eisen die verdergaan dan de traditionele minimumeisen van de oude sociaal-democratie. Ze proberen een brug te slaan tussen het huidige bewustzijn en de socialistische revolutie. Dat betekent niet dat alle ‘minimumeisen’ daarom automatisch bij het grofvuil gezet moeten worden:
“De IVe Internationale verwerpt de eisen van het oude “minimum”-programma niet als ze enige levenskracht hebben behouden. Zij verdedigt onvermoeibaar de democratische rechten en sociale verworvenheden van de arbeiders. Zij doet dit werk van elke dag echter in een juist, reëel, t.t.z. een revolutionair perspectief. In de mate dat de oude “minimale” deeleisen van de massa’s botsen met de destructieve en degraderende tendensen van het decadente kapitalisme — en dat gebeurt elke keer — schuift de IVe Internationale een systeem van overgangseisen naar voor, die als bedoeling hebben zich meer en meer openlijk en resoluut op te stellen tegenover de eigenlijke basis van het burgerlijke systeem. Het oude “minimum-programma” wordt telkens weer voorbijgestreefd door het overgangsprogramma, waarvan de taak erin bestaat de massa’s systematisch te mobiliseren voor de proletarische revolutie.”
Dit was gekoppeld aan het tijdvak waarin Trotski en de Vierde Internationale zich bevonden. De bourgeoisie duldde geen enkele positieve hervorming waarvoor de arbeidersbeweging streed, integendeel, het in crisis verkerende kapitalisme zette in op afschaffing van de in het verleden gewonnen rechten, zowel de economische als de democratische rechten.
Dit was een fundamenteel ander tijdvak dan dat van het Erfurt-programma van de Duitse SPD, welke de basis vormde voor het minimum- en maximumprogramma waarnaar verwezen wordt. Dat was een periode (1891-1914) waarin het kapitalisme nog een relatief progressieve rol speelde in landen als Duitsland, met de ontwikkeling van de productiekrachten. In deze omstandigheden groeide de SPD en bouwde ze zich uit als massapartij van de arbeidersklasse, door enerzijds te vechten voor democratische rechten (in het militair-bureaucratische Duitse keizerrijk) en anderzijds voor materiële verbeteringen en sociale rechten voor de arbeiders. In die omstandigheden had het minimumprogramma een zekere betekenis, maar dit was in 1938 niet langer het geval.
Een nieuwe uitvinding van Trotski?
Is het overgangsprogramma als methode inherent aan het 'trotskisme'? Trotski populariseerde de term overgangsprogramma met zijn gelijknamige werk uit 1938, het programma voor de nieuwe Vierde Internationale. De methodologie van een overgangsprogramma is echter ouder dan dit programma uit 1938, hoewel het daarvoor niet zo werd genoemd.
Dezelfde methode werd gehanteerd door Lenin in 1917. Zie bijvoorbeeld “De dreigende catastrofe en hoe die te bestrijden”, wat in feite een overgangsprogramma was. Vertrekkende vanuit de situatie in september 1917, waarin de Voorlopige regering niet in staat was om de meest elementaire beloften te vervullen (landhervorming, vrede) en hongersnood te voorkomen, toonde Lenin aan hoe het doorvoeren van consistente revolutionair-democratische eisen (land, brood en vrede; alle macht aan de sovjets) in feite het begin van een overgang naar de socialistische revolutie betekent. Dit was gekoppeld aan een perspectief van een revolutionaire golf die Europa zou overspoelen (wat gebeurde in 1918-20).
Veel concreter werd de kwestie van overgangseisen binnen de debatten van de Komintern. Zie bijvoorbeeld de Stellingen over Tactieken en Strategie van het Derde Congres van de Komintern [Engelstalig]. Hier was er een situatie waarin de bourgeoisie na de Eerste Wereldoorlog de aanval inzette op de werkende klasse, om de concessies van de voorgaande jaren (gedeeltelijk) terug te pakken. Als onderdeel van de strategie van het eenheidsfront kwam de Komintern met een kritiek op het oude minimumprogramma van de sociaal-democratie, waar sommigen aan vast wilden houden, wat onder deze omstandigheden onmogelijk was geworden en enkel leidde tot een onderwerping aan de kapitalistische klasse.
“In plaats van het minimumprogramma van de centristen en reformisten, biedt de Communistische Internationale een strijd voor de specifieke eisen van het proletariaat, als onderdeel van een systeem van eisen dat, in zijn totaliteit, de macht van de bourgeoisie ondermijnt, het proletariaat organiseert, en de verschillende stadia van de strijd voor de proletarische dictatuur uitstippelt. Elk van deze eisen geeft uitdrukking aan de behoeften van de brede massa’s, zelfs wanneer zij nog niet bewust voor de proletarische dictatuur staan.” (onze vertaling)
Tijdens de discussie en het verslag over deze kwestie op het Derde Congres, werd de term ‘overgangseisen’ zelf voor het eerst gebruikt door Karl Radek. Dit leidde in 1922 tot een debat binnen de Programmacommissie van de Komintern en later binnen het tijdschrift Die Kommunistische Internationale van het Uitvoerend Bestuur van de Komintern, over de vraag of overgangseisen gebruikt zouden moeten worden door de partijen van de Komintern. Partijleider Bohumír Šmeral van de Communistische Partij van Tsjecho-Slowakije, toentertijd een van de grootste Communistische Partijen, deed ook een bijdrage aan het debat:
“Ons gebruik om te vertrekken vanaf de concrete deeleisen van de dag, begon zich empirisch te vormen. We beschouwden het als vanzelfsprekend dat we zouden moeten deelnemen aan de strijd van de werkende klasse tegen het offensief van het grote bedrijfsleven, tegen loonkortingen, voor het recht van vereniging.
Zouden we onze activiteit naar andere gebieden moeten verplaatsen, zouden we eisen naar voren moeten schuiven die niet onze programmatische maximumeisen zijn, maar eisen voor de overgangsperiode, voor de periode van het bestaan van democratische staten, concrete eisen op het gebied van belasting en financiën, het rechtssysteem, openbare administratie, voedselvoorziening, burgerrechten? Al deze vragen worden nu scherp gesteld in het praktische politieke leven van Duitsland. In mijn visie zouden deze overgangseisen geformuleerd kunnen en moeten worden in specifieke delen van het programma. Wat betreft belastingzaken waren de stellingen in kwestie overigens al voorbereid door het Bestuur, en louter logisch gevolg vereist dat ook de andere vraagstukken, zelfs die geassocieerd met de uitdijende reactie, ruimte gegeven zou moeten worden als overgangseisen in een speciaal deel van het Communistische programma.” (onze vertaling - geciteerd in https://www.researchgate.net/publication/284917617_The_origins_of_the_Transitional_Program_in_the_Comintern)
De Communistische Partij van Duitsland kwam in oktober 1922 met een kladprogramma, opgesteld door Thalheimer, Brandler, Ludwig en Zetkin. Sectie II, subsectie VI spreekt over ‘overgangsmaatregelen voor de verovering van de politieke macht’ en bevat zowel politieke eisen zoals een ‘arbeidersregering’ (een coalitieregering van arbeiderspartijen), als economische eisen zoals arbeiderscontrole, afschaffing bank- en bedrijfsgeheim, e.d.
Het Vierde Congres van de Komintern nam een resolutie aan over het programma van de Communistische Internationale. De laatste 3 punten gaan precies over het gebruik van overgangseisen:
“3. De programma’s van de landelijke secties moeten duidelijk en beslissend de noodzaak van de strijd voor overgangseisen vaststellen, met de nodige bedenkingen bij de afhankelijkheid van deze eisen van de concrete omstandigheden van tijd en plaats.
4. De theoretische basis voor alle overgangs- en deeleisen moet duidelijk gesteld worden in het algemene programma, en het vierde congres veroordeelt dan ook beslist de poging om het insluiten van overgangseisen in het programma als opportunisme af te schilderen, net als alle pogingen om de fundamentele revolutionaire taken te verdoezelen of door deeleisen te vervangen.
5. Het algemene programma moet duidelijk de historische basistypen uitleggen van de overgangseisen van de landelijke sectie, in overeenstemming met de basisverschillen in de economische en politieke structuur van verschillende landen; bijvoorbeeld Engeland enerzijds en India anderzijds." (onze vertaling - geciteerd in https://www.marxists.org/history/international/comintern/documents/volume1-1919-1922.pdf)
Hieruit blijkt duidelijk dat, wat men ook vindt van de methodiek van een overgangsprogramma, het simpelweg niet waar is dat dit een nieuwe uitvinding zou zijn van Trotski uit 1938. Het gaat terug tot de Komintern en kwam voor uit de praktijk van het eenheidsfront.
Nu we dit rechtgezet hebben, laten we dan eens kijken naar een andere kwestie: Trotski’s prognose en de nieuwe periode van economische opgang na de Tweede Oorlog.
Trotski’s prognose en de nieuwe situatie na de Oorlog
Van Vliet aanschouwt de jaren '50, waarin, volgens hem, duidelijk bleek dat Trotski's prognose onjuist was. Er was immers sprake van een grote economische opgang in de kapitalistische wereld. Kapitalisme bleek dus weerbaarder dan gedacht, het einde van het kapitalisme was niet in zicht: ergo, Trotski had ongelijk.
Trotski's prognose van de Tweede Wereldoorlog kwam niet uit. Het zou buitengewoon knap zijn als al Trotski’s prognoses bewaarheid waren geworden. Oorlog is tenslotte een zeldzaam complex fenomeen. Trotski werd in augustus 1940, bijna een jaar voor de Duitse inval in de Sovjet-Unie, vermoord door een agent van Stalin. Als hij langer had geleefd, is het vrijwel zeker dat hij zijn prognose van de oorlog had bijgesteld. Hij was niet de enige met een onjuiste prognose: Churchill, Roosevelt en Hitler hadden eveneens andere verwachtingen over de uitkomst van de oorlog...
De oorlog eindigde met een reusachtige overwinning voor de Sovjet-Unie, welke optrok tot Berlijn. Het stalinisme, verre van verzwakt (Trotski’s aanvankelijke perspectief), werd hierdoor voor een geheel tijdperk versterkt. Trotski voorspelde een revolutionaire golf in Europa na de oorlog. Deze kwam er in meerdere landen, maar de Vierde Internationale was nog te klein om een beslissende rol te spelen. In Oost-Europa werd de revolutionaire golf gebruikt door het Rode Leger om staten op te richten naar Moskous evenbeeld. In West-Europa waren het de sociaal-democraten en stalinisten die hiervan profiteerden. In Frankrijk, België en Italië traden de Communistische Partijen toe tot de regering (in Nederland bijna ook). In Groot-Brittannië werd er bij de eerste naoorlogse verkiezingen overweldigend gekozen voor de Labour Party.
Er was sprake van wat een 'contrarevolutie in democratische vorm' genoemd kan worden. De massa's kregen concessies na jaren van terreur en onderdrukking door de fascisten. Tegelijkertijd werd het kapitalistische systeem gestabiliseerd. Het was deze politieke contrarevolutie die de voorwaarden schiep voor een nieuwe economische opgang. Deze kwam vervolgens tot stand door een reeks factoren, waaronder de vraag naar consumptie- en kapitaalgoederen (als gevolg van de verwoestingen van de oorlog), de Marshallhulp (een antwoord op de planeconomieën in Oost-Europa), de opbouw van nieuwe (tijdens de oorlog ontwikkelde) industrieën, de groei van de wereldhandel. De marxistische klassieker Will there be a slump? van Ted Grant gaat hier uitgebreid op in. Deze opgang duurde uiteindelijk tot de ‘oliecrisis’ van 1973.
Het was duidelijk dat de perspectieven van het overgangsprogramma van 1938 grotendeels werden tegengesproken door de realiteit. Er waren nieuwe perspectieven en daarbij aansluitende tactieken nodig. De sociaal-democratie en het stalinisme waren versterkt voor een hele periode, wegens de rol van de USSR in de oorlog en de mogelijkheid om tijdens deze economische opgang hervormingen daadwerkelijk door te voeren. De situatie was weer meer als voor de Eerste Wereldoorlog, waar de sociaal-democraten hervormingen konden afdwingen en het oude minimumprogramma relevanter was.
De hoofdtaak in de nieuwe situatie was om de kaders te behouden en geduldig werk op de lang termijn te doen binnen de arbeidersbeweging, op basis van een juist begrip van het tijdperk en de oorzaken van de economische opgang en de verspreiding van het stalinisme. Men moest zich geduldig voorbereiden op een nieuwe golf van klassenstrijd en revolutie, door het voor zich winnen en scholen van kaders, met een oriëntatie op de arbeidersbeweging. Dat is precies waar de leiding van de Vierde Internationale in faalde. In plaats van Trotski’s methode te gebruiken om de nieuwe situatie te analyseren, herhaalde ze simpelweg zijn woorden. Ze had een perspectief van een naderende Derde Wereldoorlog, met het einde van politieke democratie in Europa. Daarnaast ontkende ze dat de nieuwe economische opgang mogelijk was. Het was precies dit wereldvreemde perspectief wat het onmogelijk maakte om aansluiting te vinden bij de sociaaldemocratische en stalinistische arbeiders.
De enige minderheid binnen de Vierde Internationale met een grotendeels correct perspectief, waren de Britse marxisten rond theoreticus Ted Grant, die een traditie opbouwden waar wij, als Revolutie, ons op baseren. Zij vochten consistent voor correcties, maar werden op basis van een bureaucratisch intern regime de mond gesnoerd, totdat ze uiteindelijk in 1965 volledig braken met de zogenaamde ‘Vierde’.
Een bureaucratisch regime is niet een willekeurig defect, maar is verbonden aan het politieke niveau van de organisatie en de leiding. Een leiding die vertrouwen heeft in haar ideeën en deze kan verdedigen, snapt dat een democratisch regime noodzakelijk is en heeft er vertrouwen in dat ze haar eigen ideeën kan verdedigen in een vrij en open debat. De zogenaamde leiders van de Vierde konden dit echter niet, omdat ze mechanisch enkele woorden van Trotski herhaalden, zonder te kijken naar de nieuwe veranderde situatie. Om haar positie te redden, nam ze haar toevlucht tot bureaucratische manoeuvres en intriges. Zonder verklaring kon ze ineens 180 graden van standpunt veranderen en kwam ze met concessies aan keynesianisme, studentisme, maoïsme, guerrillastrijd en alles wat in de mode was.
Dit alles vormde de basis voor het opbreken van de Vierde Internationale in sektarische groepen. Niet de methode van het overgangsprogramma en overgangseisen, maar een bureaucratische leiding die werkt op basis van prestigepolitiek en volledig verkeerde theorieën en perspectieven was de belangrijkste factor.
Het overgangsprogramma zelf bleef een belangrijke tekst, want ondanks de veranderde situatie en perspectieven bleven er grote delen wel geldig. De wereldoorlog was over en het fascisme was geen dreiging meer op de schaal die het was, maar de contrarevolutionaire rol van de reformisten en stalinisten ging onverminderd door en werd zelfs nog erger. De crisis van het revolutionaire leiderschap zou opgelost moeten worden. Daarnaast bleef, ondanks de tijdelijke versterking van het stalinisme, de analyse van de USSR (noodzaak voor een politieke revolutie) correct. Veel van de eisen wat betreft de vakbonden, stakerscomités, vrouwen, nationalisaties, e.d. blijven relevant.
Overgangseisen zelf, als methode, blijven een correcte manier om een brug te slaan tussen minimum- en maximumeisen, tussen het huidige tegenstrijdige bewustzijn en het programma van de socialistische revolutie. Echter, op voorbehoud dat ze gekoppeld zijn aan de juiste perspectieven en conclusies.
Is trotskisme een vorm van blanquisme?
Van Vliet vergelijkt in zijn artikel de ideeën van Louis Auguste Blanqui (blanquisme) en Leon Trotski. Trotski zou namelijk net als Blanqui van mening zijn dat een ‘verlichte minderheid’ de macht zou kunnen grijpen in een opstand, om dan tot het socialisme te komen. Dit zou samengaan met een ‘truc’ van de trotskisten om met overgangseisen de massa het socialisme ‘in te luizen’, via een ‘shortcut’. Later beweert hij dat dit ook het perspectief is van de IMT, die blijkbaar spontaan volledig gevormd naar voren zou willen springen in een revolutie.
Dit is allemaal echter nergens op gebaseerd, noch op theorie en artikelen van Trotski, noch op de praktijk van Trotski en later de IMT. Ten eerste is het zo dat Trotski (net als Lenin) in 1917 duidelijk tegen pogingen van een minderheid was om de macht te grijpen. Dit was wat het meest radicale deel van de arbeiders- en soldatenvoorhoede wilde in juli 1917, terwijl de meerderheid van de massa’s nog wilde afwachten wat de gematigde socialisten in de sovjets en Voorlopige regering zouden doen. De Bolsjewieken speelden in feite de rol van een brandblusser, om te zorgen dat de meest geavanceerde lagen het voorlopig bij een demonstratie zouden houden.
De Oktoberrevolutie kon pas plaatsvinden omdat de partij van Lenin en Trotski, de Bolsjewieken, door ‘geduldig uitleggen’ een meerderheid binnen de belangrijkste sovjets had gewonnen en daarmee een meerderheid op het Congres der Sovjets voor de machtsoverdracht naar deze organen. In de volgende jaren zouden Lenin en Trotski zich binnen de Komintern keren tegen ultralinkse tendensen binnen de nieuwe communistische partijen, en pleiten voor een eenheidsfront en werk binnen de vakbonden, om een meerderheid van de werkende klasse voor zich te kunnen winnen.
Als Trotski hierover van standpunt zou zijn veranderd, dan zou dat dus pas later hebben plaatsgevonden, bijvoorbeeld ten tijde van het beruchte Overgangsprogramma. Nergens in Het overgangsprogramma staat er echter dat een kleine minderheid de macht zou kunnen of moeten grijpen. Het was juist een programma voor het werk binnen een eenheidsfront, op basis waarvan de organisaties van de Vierde Internationale konden en groeien, als ze een factor van enige betekenis wilden zijn. Zoals hierboven beschreven is het een verdere uitwerking van oudere tactieken van de Komintern met betrekking tot het eenheidsfront.
Van Vliet verdraait de boel door te stellen dat Trotski een ‘shortcut’ bepleitte waar een minderheid de macht kon grijpen op basis van louter economische eisen van het Overgangsprogramma. Het programma bevat uiteraard economische eisen, maar ook eisen als een arbeiders- en boerenregering, het opzetten van zelfverdedigingseenheden tegen fascistisch geweld, afschaffing geheime diplomatie, een volksmilitie en meer. Overigens zijn economie en politiek geen twee losstaande, maar twee onlosmakelijk met elkaar verbonden domeinen en is het juist de taak van de marxisten om dit duidelijk te maken.
Al het werk van marxisten op basis van een overgangsprogramma is verbonden met de visie dat de revolutionair-marxistische stroming moet uitgroeien tot een massaorganisatie. Als de revolutie uitbreekt zonder het bestaan van een revolutionair leiderschap dat groot genoeg is, kunnen andere groepen het vacuüm vullen, zoals Van Vliet correct zegt over de Egyptische revolutie. Idealiter is de revolutionair-marxistische organisatie zo groot mogelijk voordat een revolutie plaatsvindt, maar op basis van de juiste perspectieven, tactieken en een correct programma is het mogelijk voor een relatief kleine organisatie om snel te groeien, zoals de Bolsjewieken in 1917, die van januari tot oktober groeiden van 8.000 naar 250.000 leden. Natuurlijk is dit geen algemene en absolute formule die altijd en overal geldig is en spelen er meer factoren, maar toont aan dat het belangrijk is om kaders te trainen en deze op flexibele wijze te laten werken binnen de beweging, om zo het skelet op te bouwen voor de toekomstige revolutionaire factor.
Wat dan wel? De partijbeweging?
Tegenover de trotskisten (en dus ook de tradities van de Komintern) plaatst Van Vliet de strategie van het Communistisch Platform: het geduldig opbouwen van een ‘partijbeweging’, met een minimumprogramma, die dan wanneer de revolutie komt zo groot is, dat ze een leidende rol kan spelen in de omverwerping van het kapitalisme. Dit is feitelijk de strategie van de (toen nog officieel marxistische) sociaal-democratie voor 1914. Geleidelijk bouwen op basis van de strijd voor hervormingen (uit het minimumprogramma) en als dan op één dag de revolutie komt, dan zijn de marxisten klaar voor de strijd.
Wij hebben niets tegen een ‘partijbeweging’ op zich, dat wil zeggen een grote arbeiderspartij met een uitbouw van allerlei vakorganisaties, culturele organisaties, kranten en tijdschriften, buurthuizen, coöperatieven, e.d. De vraag is echter hoe het komt dat dat in het verleden in Nederland bestond, maar nu niet meer? Het offensief van de heersende klasse tegen alles wat naar socialisme en communisme riekt, heeft natuurlijk een rol gespeeld. De Partij van de Arbeid is ook niet meer wat ze vroeger was, namelijk een referentiepunt voor de werkende klasse. Wat we ook niet moeten vergeten, is dat de rol van politieke partijen is veranderd. Zij beschikken niet meer over sportverenigingen, zangkoren, muziekverenigingen, juist omdat als gevolg van de klassenstrijd is afgedwongen dat er cultuursubsidies e.d. zijn waardoor arbeiderskinderen ook kunnen sporten en muziekles kunnen volgen. Dit zou als gevolg van de tegenaanvallen van de komende periode eventueel kunnen veranderen, maar het verklaart wel waarom de rol van de arbeiderspartij veranderd is.
De tweede vraag: wat is uiteindelijk doorslaggevend? De grootte en de vorm van een organisatie (partijbeweging) voordat de revolutie plaatsvindt, of de juiste perspectieven en het daaraan verbonden politieke programma? De SPD in Duitsland was een zeer indrukwekkende partijbeweging. Ze had een miljoen leden, 15.000 fulltime-medewerkers, 90 dagbladen en 62 drukkerijen. Ze had de politieke leiding over de vakbonden en over allerlei culturele organisaties. Toch was het deze partij die een contrarevolutionaire rol speelde tijdens de revolutie van 1918, omdat de reformistische en chauvinistische politiek van de partijleiding uiteindelijk doorslaggevend was.
Een ander voorbeeld is de Indonesische Communistische Partij (PKI). Dit was ook een reusachtige partijbeweging in de jaren ‘60. Ze was de grootste communistische partij buiten de stalinistische staten, met meer dan twee miljoen leden en massale vakbonden en organisaties voor jongeren, boeren en vrouwen. Bij elkaar opgeteld spreken we van miljoenen mensen. Echter, een verkeerde politiek (de twee-stadia theorie, steun voor de ‘progressieve bourgeoisie’ en Soekarno) leidt ertoe dat ze geen klassenonafhankelijke koers vaart en in 1965 op gruwelijke wijze vernietigd wordt door een massamoord na de coup door Soeharto.
Een laatste voorbeeld, uit de ‘trotskistische’ traditie. De Boliviaanse trotskisten (de POR) hadden een massaorganisatie tijdens de Boliviaanse Revolutie van 1952. In april 1952 deed zich een situatie van dubbele macht voor, zoals in Rusland 1917, met enerzijds het oude oligarchische staatsapparaat en anderzijds de comités van de nieuwe vakbond COB. In plaats van te pleiten voor ‘alle macht naar de COB’, met nationalisaties en landhervormingen, werd de POR in feite een links aanhangsel van de ‘linkse nationalisten’ van de MNR. We hadden hier een organisatie die relatief groter was dan de Russische bolsjewieken aan het begin van de revolutie, maar het naliet om de macht te grijpen.
Het bestaan van een partijbeweging of massapartij is dus geen oplossing op zich. Uiteindelijk hangt alles af van een juiste politiek en een juist perspectief, wat de leiders in bovengenoemde voorbeelden niet hadden. Het spreekt vanzelf dat het belangrijk en noodzakelijk is om een grote organisatie te hebben en het liefst is deze zo groot mogelijk voordat er een revolutionaire situatie aanbreekt, maar als deze een fout perspectief en een verkeerde politiek hanteert, heb je er uiteindelijk helemaal niets aan. In tijden van revolutie kan een relatief kleine organisatie met het juiste politieke perspectief, op basis van flexibele tactieken uitgroeien tot een grote organisatie, zoals we eerder met de Bolsjewieken lieten zien.
Wij hebben niets tegen het opzetten van socialistische culturele organisaties e.d. door de SP of door de activisten van het Communistisch Platform zelf. Echter, volgens ons is dit nu niet de hoofdprioriteit voor marxisten. De hoofdprioriteit is de opbouw van een organisatie van marxistische kaders (zowel studenten als werkenden), die antwoorden hebben op de belangrijke vraagstukken, die van de ervaringen van het verleden geleerd hebben en die zelf analyses kunnen maken. We moeten deze kaders trainen en hen oriënteren op de arbeidersbeweging: dat is de manier om te werken aan een marxistische tendens in de arbeidersbeweging.
Terug naar Kautsky?
Als onderdeel van de kritiek op Trotski, komt Van Vliet met een alternatief voor zijn 'fetisj' van sovjets, namelijk de ‘democratische republiek’ van Kautsky. Kautsky wordt tegenwoordig wel vaker aangehaald als alternatieve theoreticus. Jacobin Magazine in de Verenigde Staten pleit bijvoorbeeld voor een terugkeer naar de ideeën van Kautsky. Het idee hierachter is dat het leninisme in alle vormen gefaald heeft, omdat de USSR zich ontwikkelde tot een bureaucratische dictatuur en uiteindelijk instortte. De zoektocht naar een schone lei, leidt deze mensen terug naar een verleden waarin de officieel marxistische Sociaal-Democratische partijen een grote beweging leidden, daarbij negerend dat deze uiteindelijk ook allemaal degenereerden.
Karl Kautsky (1854-1938) speelde aanvankelijk een belangrijke rol in de Tweede Internationale en de Duitse SPD, de grootste sectie van internationale, met meer dan een miljoen leden. Hij schreef een aantal goede analyses, waaronder de Oorsprong van het Christendom, Klassentegenstellingen in de Franse Revolutie en de Weg naar de Macht. Verder was hij een van de auteurs van het bekende Erfurt-programma. Aanvankelijk verdedigde hij de marxistische ideeën binnen de SPD tegen revisionisten als Bernstein, die beweerde dat het kapitalisme zijn inherente tegenstellingen had opgelost. Lenin beschouwde zich oorspronkelijk een aanhanger van Kautsky en noemde de Bolsjewieken de ‘Bebel-Kautsky vleugel van de Russische Sociaal-Democratie’.
Later werden Lenin en Trotski echter zeer kritisch over Kautsky. Rosa Luxemburg ontwikkelde al eerder een kritiek. Hoewel hij zich uitgaf als marxist, was Kautsky’s marxisme van een abstracte en scholastische aard. Hij bekritiseerde Bernstein, maar op een zeer milde wijze, alsof de kwestie van hervorming of revolutie slechts een meningsverschil tussen vrienden was. Juist door niet hard en consistent te strijden voor de marxistische theorie en tegen de revisionisten en reformisten, kon de partij afglijden naar de situatie van 1914, waar ze voor de oorlogskredieten stemde.
In 1914 kwam Kautsky met een abstract pacifistisch standpunt dat de SPD-parlementariërs zich slechts van stemming moesten onthouden. Hij voerde zo geen echte oppositie tegen de verraderlijke reformistische SPD-leiding, die een verbond had gesloten met de Duitse kapitalisten en het leger, om de 'Burgfriede' (godsvrede) te bewaren en tijdens de Oorlog geen klassenstrijd te voeren.
Later ging hij nog verder en bekritiseerde de Russische Oktoberrevolutie en speelde een kwalijke rol tijdens de Duitse revolutie van 1918. Hij verwierp de Sovjetrepubliek in Rusland ten faveure van een abstracte ‘democratie’. Lenin diende hem hard van repliek in zijn pamflet De proletarische revolutie en de renegaat Kautsky. De sovjets waren geen uitvinding van de Bolsjewieken, legde hij uit, maar waren spontane organen van de arbeidersklasse die in oktober 1917 de macht konden overnemen. Verder legde Lenin uit, wat na zijn dood herhaaldelijk is bevestigd, dat de grondtrekken (zoals de dubbele macht) van de Russische Revolutie wereldwijd geldig zijn.
Kautsky begreep niet hoe er in Rusland 1917 een situatie van dubbele macht kon bestaan, met aan de ene kant het oude staatsapparaat (de Voorlopige regering) en aan de andere kant de nieuwe sovjets. Tijdens de Duitse Novemberrevolutie van 1918 was er een soortgelijke situatie met het opzetten van de arbeiders- en soldatenraden. In plaats van te pleiten voor de machtsoverdracht naar deze raden, kwam Kautsky met een voorstel om deze op te nemen in de nieuwe republiek (in feite het oude staatsapparaat zonder keizer), een soort ‘compromis’ waarin deze raden enkel een raadgevende rol zouden spelen. De leiding van de SPD speelde een contrarevolutionaire rol in 1918 en zorgde ervoor dat de soldaten- en arbeidersraden uiteindelijk de macht verloren aan de burgerlijke staat in de zogenaamde Weimarrepubliek. SPD-ministers zetten vervolgens de repressie in tegen de linkerzijde van de Duitse arbeidersbeweging.
‘Teruggaan naar Kautsky en de SPD van voor 1914’, is geen goede strategie. Kautsky’s abstracte benadering van het marxisme diende als linkse dekmantel voor een partijapparaat dat steeds reformistischer werd, tot het moment van het grote verraad van 1914 en de contrarevolutionaire rol in 1918. Er kan hier geen sprake zijn van een schone lei. Nostalgie naar het grote apparaat van de SPD en haar culturele organisaties legt niets uit over hoe dit alles kon degenereren. Die uitleg werd wel gegeven door andere marxisten zoals Lenin, Trotski en Luxemburg en hun analyses zijn tot op de dag van vandaag belangrijke stof voor een nieuwe generatie marxisten.
Radenrepubliek of 'democratische republiek'
Van Vliet wil dat communisten pleiten voor een democratische republiek in plaats van een sovjetstaat/radenrepubliek. De term is onduidelijk. Wordt er een staatsvorm bedoeld als de democratische republiek die in sommige landen bestaat? Een kapitalistische democratische republiek zou een stap vooruit betekenen voor landen met een monarchie, zoals Nederland. Alle socialisten en communisten zouden dan ook voorstander van een democratische republiek moeten zijn. De Nederlandse bourgeoisie is echter gelukkig met de rol van het koningshuis als ‘verbindende factor’ en zal zich niet hiervoor inzetten. Dat kan alleen door de arbeidersbeweging gebeuren in tijden van een regimecrisis. Echter, dan nog, zelfs de meest democratische republiek onder het kapitalisme is uiteindelijk een apparaat voor de klassenheerschappij van de bourgeoisie.
Het zou kunnen dat met ‘democratische republiek’ niet een republiek op basis van het oude staatsapparaat bedoeld wordt, maar dat het een manier is om ‘dictatuur van het proletariaat’ te zeggen op een meer toegankelijke wijze. De term ‘dictatuur’ had voor Marx immers een andere connotatie werd niet algemeen geassocieerd met gruwelijke regimes als die van Stalin, Hitler en Pinochet.
Echter, als dat zo is, waarom wordt de democratische republiek dan tegenover de sovjetvorm geplaatst? Dit schept verwarring. Friedrich Engels zei over de Commune en de dictatuur van het proletariaat in 1891 het volgende: “De sociaaldemocratische filister heeft onlangs weer een heilzame schrik gekregen bij het woord: dictatuur van het proletariaat. Nu goed, mijnheren, wilt u weten, hoe deze dictatuur er uit ziet? Kijkt dan naar de Parijse Commune. Dat was de dictatuur van het proletariaat.”
Wat te doen in een situatie van dubbele macht, wanneer politieke organen van verschillende klassen tegenover elkaar staan? De twee staatsvormen met elkaar proberen te verzoenen, zoals Kautsky? Als het sovjetmodel op voorhand verworpen wordt, dan betekent het dat de macht automatisch terugkeert naar het oude staatsapparaat, eventueel in een republikeins jasje. We willen Van Vliet er niet van beschuldigen dat hij voor dat laatste kiest, maar zijn gebruik van de term ‘democratische republiek’ maakt zijn standpunt niet duidelijk.
Marx concludeerde op basis van de ervaring van de Commune van Parijs dat het oude staatsapparaat ‘stukgeslagen’ moest worden, dat de arbeidersklasse de bestaande staatsmachine niet zomaar eenvoudig in bezit kan nemen en deze voor haar eigen doeleinden in beweging zetten. Hij prees de Commune voor het feit dat deze “een werkend lichaam” zou zijn, “tegelijkertijd uitvoerend en wetgevend”. Het is bekend dat Marx een vurige haat koesterde voor ‘parlementair cretinisme’. "In plaats van één keer in de drie of zes jaren te beslissen," schreef Marx verheugd, "welk lid van de heersende klasse het volk in het parlement zou vertegenwoordigen en vertrappen (“ver- und zertreten”), moest het algemeen kiesrecht het, in de Communes geconstitueerde volk dienen op de wijze, zoals het individuele kiesrecht elk ander werkgever dient om arbeiders, opzichters en boekhouders voor zijn zaak uit te zoeken." De ‘gemeenteraadsleden’ in de Commune waren verantwoordelijk en te allen tijde afzetbaar. Lenin heeft van de ervaringen van de Commune geleerd, op basis van het werk van Marx, en concrete conclusies getrokken voor de sovjetrevolutie, welke onder andere terug te vinden zijn in Staat en Revolutie. (Voor een uiteenzetting over de werking van sovjets, zie: https://www.bolshevik.info/soviets-in-action.htm)
Volgens Van Vliet kunnen democratische raden echter geen ‘realistische’ basis vormen voor een staat, omdat deze een gemobiliseerde bevolking nodig hebben, die ‘permanent politiek bezig’ is. Als het revolutionair enthousiasme wegebt, ligt de macht, zo stelt hij, getuige de Russische Revolutie, voornamelijk bij bureaucratiserende uitvoerende comités, vrij van democratische controle. Een bizarre bewering: afzetbare en verantwoordelijke vertegenwoordigers, in de sovjets als in de Commune, veranderen op een niet nader uitgelegde wijze in onverantwoordelijke bureaucraten. Wij daarentegen beschikken wel over verklaringen voor deze ontwikkeling: burgeroorlog, materiële achtergesteldheid, isolatie, ongeletterdheid en meer. Het probleem was niet het revolutionair-democratisch karakter van de sovjets, maar dat dit werd ondermijnd door de materiële omstandigheden. Een succesvolle uitbreiding van de revolutie naar Duitsland had precies deze isolatie en achtergesteldheid kunnen oplossen.
Natuurlijk moeten we de sovjetvorm niet vereren als een ‘fetisj’. Er zijn ook revoluties geweest die zich langs andere lijnen hebben ontwikkeld. Het is de taak van de revolutionaire leiding om dit proces concreet te analyseren. Maar er komt onvermijdelijk een moment dat het oude staatsapparaat van de bourgeoisie (republikeins of monarchaal) een obstakel wordt, verdere progressie in de weg gaat staan en moet overwinnen of wijken. Een recent voorbeeld van problemen met de oude staat is de Venezolaanse Revolutie. Enerzijds nam de Chávez-regering maatregelen door het parlement, anderzijds waren er allerlei initiatieven van revolutionaire buurtcomités, gemeenschapsraden e.d. Het oude staatsapparaat werd echter een bureaucratische belemmering in de uitvoering, naast het feit dat de meerderheid van de economie in private handen was. Iets dat zelf erkend werd door Chávez in zijn laatste speech, die bekend is geworden onder de naam “Draai het roer om!”.
Als Chávez een marxist was geweest, of in ieder geval er binnen zijn partij een grote marxistische vleugel was, was het mogelijk geweest om het revolutionaire proces langs de parlementaire weg te volvoeren, de gemeenschapsraden de macht te geven en een nieuw staatsapparaat op te zetten. Precies de aanwezigheid van de oude staatsbureaucratie en het privébezit van de productiemiddelen, heeft de situatie doen verworden tot de huidige ramp.
In 2019 vond er een wereldwijde revolutionaire golf plaats, met bewegingen in o.a. Soedan en Ecuador. In deze landen kwam de vorm van revolutionaire raden opnieuw op, wat laat zien dat dit nog steeds van belang is. In Ecuador was er zelfs een situatie van dubbele macht tussen het oude staatsapparaat en de ‘volksvergaderingen’. Wat er miste was een revolutionair leiderschap met wortels in de werkende klasse dat groot genoeg was om een meerderheid van de bevolking achter zich te krijgen.
Tegenwoordig kunnen wij, op basis van moderne technologie en een verkorte werkweek, met democratische raden een nieuwe ‘semi-staat’, een arbeidersdemocratie, oprichten op veel hoger niveau dan in Rusland mogelijk was. Om dit te bereiken moet er echter wel een revolutionair leiderschap gebouwd worden.
De IMT
Van Vliet trekt van Het overgangsprogramma een rechte lijn naar het heden en valt verschillende organisaties aan. Wij gaan hier niet in wat op hij zegt over de Internationale Socialisten en Socialistisch Alternatief, organisaties waar wij fundamentele verschillen mee hebben qua politiek, strategie, tactieken en werkwijze. Het is overigens vanuit hun oogpunt ook onjuist om op één hoop gegooid te worden met de IMT.
De IMT wordt foute prognoses verweten. Dat is mogelijk: iedereen kan er wel eens naast zitten. We hebben immers geen glazen bol. Het beste is om fouten te onderzoeken en te analyseren welke factor in de vergelijking niet goed ingeschat werd, etc. Wat is echter onze grove fout volgens Van Vliet? Er wordt in de tekst gedaan alsof wij zeggen dat we constant de spoedige omverwerping van het kapitalisme verwachten. Omdat het kapitalisme nog steeds bestaat, heeft de IMT dus ongelijk...
Dat is eenvoudigweg onwaar. Wat wij stellen is dat het kapitalisme geen grote vooruitgang meer kan brengen zoals voorheen in de 19e eeuw of tijdens de naoorlogse economische opgang, waar het voor een enorme ontwikkeling van de productiekrachten zorgde. Het kapitalisme is nu een enorme rem geworden voor de menselijke ontwikkeling. Het is daarom dat we zeggen dat het kapitalisme geen bestaansrecht meer heeft. Echter, er is een verschil tussen bestaansrecht en het werkelijke bestaan.
Zoals de IMT correct voorspelde, luidde de crisis van 2008 een nieuw tijdperk in, waar alle pogingen om het economisch evenwicht te herstellen, zouden leiden tot het breken van het sociaal en politiek evenwicht. We voorspelden dat er na de aanvankelijke schok van de 2008-crisis, wereldwijd massabewegingen zouden opkomen. Tegelijk wisten we dat zonder revolutionair-marxistisch leiderschap, deze bewegingen niet tot een succesvolle socialistische revolutie konden leiden.
Van Vliet verwijst naar een oude uitgave van ons uit 2013, toen er een golf van massaprotesten en enkele revoluties over de aardbol trok. We schreven: “Wat de commentatoren nooit durven te stellen is dat al deze protesten en revoluties in feite met elkaar verbonden zijn, als uitingen van onvrede met een systeem dat in een diepe crisis zit. Jeugdwerkloosheid, hoge voedselprijzen, bezuinigingen en corruptie zijn allemaal symptomen van een diepe crisis in een systeem dat geen bestaansrecht meer heeft, het kapitalisme. De wereldrevolutie zal daarom heel concreet blijven, en zal zich uiteindelijk ook naar landen als Nederland uitbreiden. De taak van socialisten is om hierop voorbereid te zijn, en een alternatief te bieden aan de werkende klasse die de bezuinigingen en lastenverzwaringen zat zijn."
Oftewel, onder het kapitalisme is er geen oplossing voor al deze problemen, waardoor het geen bestaansrecht meer heeft. Dat betekent niet dat het dan ook ‘instort’, zoals Van Vliet beweert. Het kapitalisme moet door de werkende klasse omver geworpen worden en daarvoor is een revolutionair-marxistisch leiderschap nodig.
Door de coronacrisis is het nog duidelijker geworden dat kapitalisme geen bestaansrecht meer heeft. De reactionaire aard van het privaatbezit en van de natiestaat zijn duidelijk zichtbaar. De diepste economische crisis sinds ten minste de jaren ‘30 zal de aanval op alle verworven rechten verhevigen en zal tot verdere radicalisering leiden, een proces dat in veel landen al is begonnen. Of dit ‘het einde van het kapitalisme’ zal betekenen, hangt af van de kracht van een revolutionair-marxistisch alternatief, wat moet worden opgebouwd.
Deze roep om zelfkritiek is dus onterecht. Er is niets mis met een kritische kijk, maar Van Vliet verdraait hier wat we schrijven. We zeggen nooit dat wereldrevolutie (een golf van revolutionaire bewegingen over verschillende werelddelen) betekent dat het kapitalisme zelfstandig zal instorten of omvergeworpen zal worden. Het wereldrevolutionaire proces is geen eenakter, maar uitgestrekt en tegenstrijdig. Eind 2019 stak het weer in veel landen de kop op. Als gevolg van de lockdownmaatregelen ligt het voor nu stil. We hebben een perspectief van nieuwe revolutionaire gebeurtenissen, wat inhoudt dat we als communisten wereldwijd moeten bouwen aan onze organisaties.
Van Vliet stelt meerdere malen dat het kapitalisme veel ‘weerbaarder’ is dan ‘trotskisten’ beweren. Het kapitalisme bestaat immers nog altijd. Dat is zo, maar hij verklaart dit niet. Waarom bestaat het nog steeds?
Hierboven hebben we al verklaard waar de grote naoorlogse economische opgang vandaan kwam. Deze heeft bij grote delen van de werkende klasse een grote voetafdruk op het bewustzijn achtergelaten, het idee dat een ‘sociaal kapitalisme’ mogelijk is dat werkt voor iedereen. Dit tijdperk is nu echter voorbij. Ons huidige tijdperk lijkt meer op 1938 dan op 1958.
Natuurlijk heeft het kapitalisme controle over de staatsapparaten, een veelvoud aan politieke partijen die het kapitalisme verdedigen, de grootste pers en media, het onderwijssysteem, ngo’s, de wetenschap en de meeste religieuze instituties. Verder heeft het de steun van de leiders van de belangrijkste arbeidersorganisaties: de vakbonden, de sociaal-democraten en de ex-communisten. Precies op het moment dat het kapitalisme zijn bankroet laat zien, willen deze leiders allemaal laten zien dat ze ‘verantwoordelijk’ zijn en enkel hervormingen willen. Op die manier spelen ze een zeer kwalijke en contrarevolutionaire rol die verwarring schept en de vorming van het bewustzijn van de werkende klasse vertraagt.
Het is precies daarom dat marxisten moeten werken aan de opbouw van een alternatief leiderschap van de werkende klasse, op basis van marxistische theorie en perspectieven. Zoals Trotski schreef in het Overgangsprogramma, “de historische crisis van de mensheid is terug te voeren op de crisis van de revolutionaire leiding”.
Revolutie en de IMT staan in een trotse traditie van revolutionaire marxistische politiek. We baseren ons op de ervaringen van het verleden, waaronder die van het oprichtingscongres van de Vierde Internationale en Het overgangsprogramma. Echter, de traditie stopt daar niet, maar gaat verder met het werk van Ted Grant en de Britse marxisten, die de fundamenten legden voor de IMT.
Het belangrijkste aan de traditie van de IMT is onze nadruk op marxistische theorie. Dit kan als ‘purisme’ weggezet worden, maar wij zijn juist trots hierop. Het is uiteindelijk het DNA van de organisatie die je wilt opbouwen. Wij streven ernaar om in Nederland en wereldwijd marxistische tendensen op te bouwen binnen de arbeidersbeweging, bestaande uit theoretisch getrainde kaders die ernaar streven een alternatief op te bouwen voor de slappe hap van het reformisme.
Waarom die nadruk op theorie? Precies om de reden die we eerder aangaven. De grootste massapartijen met allerlei bewegingen in hun kielzog zijn door de geschiedenis heen gefaald, vanwege een verkeerde politiek en perspectief. Om dat te voorkomen moeten we leren van alles wat de marxistische praktijk uit het verleden heeft voortgebracht: dat is marxistische theorie, de veralgemenisering van alle praktijk van de arbeidersbeweging uit het verleden. Daaronder vallen ook de ervaringen van de ontaarding van de SPD, de ervaringen van de Russische en Duitse revoluties, van de opgang en ondergang van de Komintern, van de opkomst van het stalinisme en van de ontwikkelingen na de Tweede Wereldoorlog. Enkel op basis van marxistische theorie kunnen we hieruit lessen trekken en die tendens in de arbeidersbeweging bouwen, die het verschil kan maken.
Ben je het met ons eens, sluit je aan en bouw mee aan een marxistische organisatie!
Heb je vragen of wil je naar aanleiding van dit artikel in discussie met ons, neem contact op met ons via Dit e-mailadres wordt beveiligd tegen spambots. JavaScript dient ingeschakeld te zijn om het te bekijken.