Op 13 april 2022 is het 80 jaar geleden dat de revolutionaire socialist Henk Sneevliet met zes strijdmakkers werd geëxecuteerd door de nazi-Duitse bezetter. Sneevliet kwam zijn hele leven op voor de belangen van de werkende klasse van Nederland, maar ook voor de onderdrukten in Indonesië en China.
In dit artikel kijken we naar zijn leven en bijdragen aan de arbeidersbeweging in Nederland en daarbuiten. We analyseren zijn sterke en zwakke punten, om van zijn strijd te leren, om zo de nieuwe generatie marxisten voor te bereiden op de klassenstrijd die zal komen.
Vroege leven
Henk Sneevliet werd op 13 mei 1883 geboren in een arm gezin in Rotterdam en groeide op in Den Bosch. Hij kon enkel door externe financiële steun de hogereburgerschool volgen. Na zijn examen trad hij in dienst bij de staatsspoorwegen.
Hij begon zijn politieke activiteit in 1902, toen hij lid werd van de Sociaal-Democratische Arbeiderspartij (SDAP), die in naam marxistisch was. Het jaar erop vonden de twee grote spoorwegstakingen plaats van 1903, de eerste massastakingen van de Nederlandse arbeidersklasse. Hoewel de eerste staking gewonnen werd, verloren de spoorwegarbeiders de tweede staking. De regering-Kuyper wist een stakingsverbod voor ambtenaren en spoorwegbedienden door te voeren en 10% van het spoorwegpersoneel werd ontslagen. Dit verbod werd pas in 1979 afgeschaft.
Deze nederlaag dreunde door binnen de arbeidersbeweging, maar zorgde er ook voor dat een nieuwe lichting jonge activisten, waaronder Sneevliet, naar voren trad. Hij hielp mee aan het organiseren van de SDAP-afdeling Zwolle, waar hij in 1907 voorzitter werd. Ook werd hij verkozen in de gemeenteraad en redacteur van het lokale SDAP-blad De Sociaal-Democraat.
Verder was hij actief voor de Nederlandsche Vereeniging van Spoor- en Tramwegpersoneel (NV), waar hij in 1911 zelfs bezoldigd voorzitter van werd. Hij was een zeer bevlogen en bekwaam redacteur, propagandist en organisator, en zou dit voor de rest van zijn leven blijven.
Zijn theoretische vorming kreeg hij aanvankelijk vooral via Henriette Roland-Holst, die verbonden was het marxistische maandblad De Nieuwe Tijd. Zo kwam hij in aanraking met de linkerzijde van de Nederlandse sociaal-democratie, waar hij veel van opstak.
Conflicten binnen de SDAP en het NVV
De SDAP was onderdeel van de Tweede Internationale, de in 1889 opgerichte internationale organisatie van socialistische partijen. Friedrich Engels was betrokken bij de oprichting en de Internationale baseerde zich officieel op het marxisme.
In de praktijk was er zich echter binnen de Tweede Internationale een niet-marxistische vleugel aan het ontwikkelen, de zogenaamde revisionisten, die stelden dat de ideeën van Marx niet (meer) correct waren en dat het kapitalisme zijn tegenstellingen overwonnen zou hebben. Zij zagen voor de sociaal-democratie vooral een taak van het doorvoeren van hervormingen en het beheren van het kapitalisme, uiteindelijk door deelname aan de regering.
Hiernaast was er een laag van andere sociaal-democratische leiders die wellicht in naam voor het marxisme en de socialistische revolutie stonden, maar die in de praktijk vooral bezig waren met het alledaagse werk in de partij en de vakbond, gericht op kleine hervormingen.
De opkomst van deze stromingen was een weerspiegeling van de opkomende bureaucratie binnen de socialistische partijen en vakbonden, die in een periode van relatieve economische groei meer concessies bij de bazen wisten los te peuteren. Ze stegen uit boven de gewone arbeider en zagen de partij- en vakbondsorganisaties in de praktijk als een doel op zichzelf, waar zij immers hun inkomens vandaan haalden.
Dit internationale fenomeen zag men ook in Nederland, toen de SDAP-leiding opportunistische concessies deed met het idee om zo meer stemmen te verkrijgen bij de verkiezingen. Zo pleitte SDAP-leider Troelstra in 1901 voor het geven van een klein stukje land aan de landarbeiders, om ze zo in kleine boeren te veranderen. Dat zou ‘gemakkelijker’ zijn dan het organiseren van de landarbeiders tegen de kapitalistische boeren, maar was een concessie aan de kleinburgerij. Naast dat dit het klassenbewustzijn van de landarbeiders niet vooruit hielp, was het een reactionaire utopie. De kleine boeren werden als maatschappelijke groep langzaam gemarginaliseerd door de productievere grootschalige landbouw.
Een ander punt was de schoolstrijd. Met het idee de katholieke en protestantse arbeiders voor zich te winnen, wilden Troelstra en de SDAP-leiding dat religieus onderwijs ook door de staat gefinancierd werd (de eis van de confessionele partijen). Dit zou de partij later ook steunen. Verre van de steun te winnen van religieuze arbeiders, leidde het tot een opsplitsing van kinderen op religieuze basis, het financieren van godsdienstlessen en juist een versterking van de religieuze instituties.
De marxisten rond De Nieuwe Tijd waren hier fel tegen en verzetten zich tegen de verwatering van het programma voor electorale doeleinden. Toen de oudere garde marxisten op het partijcongres van 1907 uiteindelijk inbond om de partijeenheid te behouden, werd er door een nieuwe lichting marxisten (geleid door David Wijnkoop, Willem van Ravesteyn en Jan Ceton) het blad De Tribune opgericht. Deze waren harder en meer vastberaden in hun verzet. In 1909, op een buitengewoon congres in Deventer, werd de redactie, omdat ze weigerde haar blad te ontbinden, geroyeerd. Met zo’n 400 andere leden richtten zij de Sociaal-Democratische Partij (SDP) op, die de basis zou vormen voor de latere Communistische Partij Holland (CPH).
Henriette Roland-Holst sloot zich hier nog niet bij aan. Zij wilde oppositie blijven voeren binnen de SDAP. Hetzelfde was het geval bij Sneevliet, die sterk onder haar invloed stond. Op dit moment was voor hen nog niet duidelijk hoe roemloos de Tweede Internationale vijf jaar later zou instorten en hoe belangrijk het was om een sterke kern van marxisten op te bouwen. Daarnaast had de SDP zelf ook enige ultra-linkse, sektarische trekken, die afstotend werkten op de linkervleugel van de SDAP. Sneevliet zou echter ook in botsing komen met de SDAP-leiding, twee jaar later.
De internationale zeeliedenstaking
In juni 1911 begon in Groot-Brittannië de internationale zeeliedenstaking, die tot doel had een uniforme internationale loonstandaard voor zeelieden in te voeren. Bonden in Duitsland, Noorwegen en Zweden lieten het afweten, maar de Britse zeelieden kregen steun vanuit Nederland en België.
In Rotterdam speelde De Volharding een belangrijke rol. Dit was een vakbond van zeelieden die aangesloten was bij de sociaal-democratische vakvereniging NVV. In Amsterdam was het de Algemeene Nederlandsche Zeemansbond die een belangrijke rol speelde. Deze was echter niet aangesloten bij het NVV, maar bij de oudere syndicalistische vakvereniging NAS (Nederlands Arbeidssecretariaat).
Terwijl De Volharding na twee weken een afzonderlijke overeenkomst sloot met de reders, wilde de ANZ de staking uitbreiden en zoveel mogelijk arbeiders betrekken. Sneevliet, die nu voorzitter was van de bij het NVV aangesloten vakbond NV, pleitte voor samenwerking tussen NVV- en NAS-bonden in het belang van de staking, die zich had uitgebreid naar de Amsterdamse havenarbeiders. Dit was het juiste marxistische standpunt, dat de belangen van de arbeidersklasse als geheel boven die van de vakbondsapparaten stelde. De leiding van het NVV was hier echter op tegen en wilde geen steun verlenen aan een NAS-bond. Hierdoor liep de staking in Amsterdam uiteindelijk uit op een nederlaag.
Dit was voor Sneevliet een duidelijk teken van opportunisme bij de NVV-leiding. Hij wilde dat de SDAP hier duidelijk stelling tegen zou nemen, maar Troelstra koos uiteindelijk toch op het congres van 1912 om deze politiek van de NVV te steunen. Dit was de druppel voor Sneevliet en Roland-Holst en zij verlieten de SDAP.
Sneevliet sloot zich nu aan bij de SDP, die in dit stadium nog een propagandaorganisatie was. Hij was echter geen theoreticus, maar een organisator bij uitstek en begreep niet goed de rol die de SDP kon spelen in Nederland. Wegens de verbintenis tussen de SDAP- en NVV-bureaucratieën, raakte hij wegens zijn SDP-lidmaatschap zijn functie bij het NVV kwijt.
Met het gevoel dat hij vast zat, werkloos en op zoek naar nieuwe kansen, vertrok hij in 1913 naar toenmalig Nederlands-Indië, het huidige Indonesië. Voor zijn vertrek had hij alweer afscheid genomen van de SDP, die hij te sektarisch vond. Zodoende werd hij vlak voor zijn vertrek opnieuw lid van de SDAP.
Werk in Indonesië
Sneevliet kwam in de Nederlandse kolonie aan op het moment dat zowel het nationale bewustzijn als de arbeidersklasse zich aan het vormen waren. De Sarekat Islam (SI), de Islamitische Vereniging, was een paar jaar eerder opgericht als een handelaarsorganisatie maar werd al snel een honderdduizenden leden tellende massaorganisatie die de drang naar nationale en sociale emancipatie weerspiegelde.
In Indonesië kon Sneevliet naast zijn baan bij de Handelsvereniging in Semarang, Midden-Java, een rol als organisator spelen. Hij werd actief binnen de Indische Vereeniging voor Spoor- en Tramwegpersoneel (VSTP), een etnisch gemengde vakbond, en gebruikte zijn spoorwegvakbondservaring om de bond uit te breiden naar de armste Indonesische arbeiders, op basis van een radicaal en strijdbaar programma. De jonge spoorwegarbeider Semaun, die zich in 1916 aansloot, zou een van de latere leiders van de Communistische Partij (PKI) worden.
In mei 1914 richtte hij met enkele tientallen andere socialisten (zowel SDAP- als SDP-leden) de Indische Sociaal-Democratische Vereeniging (ISDV) op. Hoewel de eerste leden Nederlandse socialisten waren, was er een specifieke nadruk op het rekruteren van Indonesische arbeiders. In 1915 had de ISDV 103 leden (waarvan 3 Indonesisch), in 1919 waren dit er 330 (waarvan 300 Indonesisch). Sneevliet zag correct de noodzaak om de sociale en nationale strijd met elkaar te verbinden en oriënteerde de ISDV op de Sarekat Islam. Meerdere afdelingen werden gewonnen voor de ISDV.
Het openlijk anti-koloniale programma van de organisatie leidde ertoe dat in 1917 een revisionistische minderheid zich afsplitste van de ISDV. Het leidde er ook toe dat de partij werd gedwarsboomd door de koloniale regering, die haar als een bedreiging zag. Ondanks de beperkte grootte, had de ISDV een grote invloed in de vakbonden in Nederlands-Indië. Haar correcte boodschap, om de anti-koloniale strijd te koppelen aan de arbeidersstrijd in Nederland, was een bedreiging voor de belangen van het Nederlandse kapitaal, de gemeenschappelijke vijand van de Indonesische massa’s en Nederlandse arbeiders.
De massa-invloed van de ISDV had ook een zwakke keerzijde. Net zoals Rosa Luxemburg en de Ierse revolutionair James Connolly, deelde Sneevliet een onvolledig begrip van de opbouw van revolutionaire partij gefundeerd op marxistische theorie. Hij was vooral bezorgd met de snelle oprichting van massa-organisaties geleid door een algemene marxistische visie van de klassenstrijd. De leninistische aanpak daarentegen vertrekt van een kaderorganisatie van beroepsrevolutionairen, met een grondige theoretische kennis van het marxisme. Dit is de voorwaarde voor massa-invloed. Natuurlijk werd er in de ISDV en de latere PKI aan marxistische vorming gedaan en over politiek gediscussieerd, maar deze vond plaats op een routineuze manier. Deze zwakke kant van Sneevliet zal de verdere ontwikkeling van de jonge Indonesische Communistische partij blijvend brandmerken. Meer hierover kan men lezen in dit artikel.
Het waren de jaren van de Eerste Wereldoorlog. In augustus 1914 pleegde de leiding van de Tweede Internationale verraad aan de werkende klasse, door (op enkele uitzonderingen na) in alle landen de eigen heersende klasse te steunen in dit bloedige imperialistische conflict. In Duitsland en Frankrijk steunden de socialistische partijen de oorlogskredieten. In ‘neutrale’ landen als Nederland gingen de sociaal-democratie en vakbonden over tot een akkoord om tijdens de Oorlog de klassenstrijd te minimaliseren, om zo ‘de godsvrede te bewaren’. Ook stemde de SDAP voor de mobilisatiekredieten. Terwijl de klassenstrijd werd ingetoomd en de arbeidersklasse leed onder tekorten en prijsstijgingen, maakten de Nederlandse kapitalisten superwinsten door naar beide partijen in de oorlog goederen te exporteren.
Deze internationale slachting kwam tot einde als gevolg van een revolutionaire golf. In november 1917 vond in Rusland de Oktoberrevolutie plaats, geleid door de bolsjewieken, die de macht overdroeg aan de sovjets. Een jaar later vond in Duitsland de Novemberrevolutie plaats, die de keizer ten val bracht. Beide gebeurtenissen veroorzaakten grote schokgolven door Europa en Azië.
De oorlog en revoluties verduidelijkten ook voor Sneevliet aan welke kant hij stond: “Ik ben mij pas in mijn Indische jaren volkomen bewust geworden, dat ik de opvattingen ben toegedaan van Karl Liebknecht, Rosa Luxemburg, Franz Mehring e.a. in Duitsland, Lenin, Trotski e.a. in Rusland, Gorter, Van Ravesteyn, Wijnkoop, e.a. in Holland… Ik brak toen definitief met de SDAP.” Zo verklaarde hij in november 1917. Was hij vlak voor zijn vertrek naar Indonesië opnieuw lid geworden van de SDAP, in 1916 verliet hij definitief de partij en sloot zich daarna opnieuw aan bij de SDP. Roland-Holsts groep in Nederland, de RSV, fuseerde ook met de SDP.
De koloniale autoriteiten wilden Sneevliet weg hebben uit Indonesië. Hij had een berucht artikel geschreven waarin hij de Russische Februarirevolutie prees en als voorbeeld voor de massa’s Nederlands-Indië beschreef:
“Hier leeft een volk in een door de natuur als geen ander gezegend land.
Hier leeft een volk, behoeftig, onwetend.
Hier leeft een volk, brengt rijkdommen voort, die al sedert eeuwen wegvloeien naar de brandkasten der heerschers in West-Europa, voornamelijk in het kleine land, dat hier voert de politieke heerschappij.
Hier leeft een volk, dat duldt en draagt. Politieke organisaties verboden... recht van vergadering toegezegd, maar niet doorgevoerd; critiek in de pers met zware offers bedreigd door een justitie, die eenzijdig, onbillijk moet vrezen, omdat zij de justitie van den overheerscher is; pogingen tot actie bestreden met het geweld der interneering. Politieke actie slechts toegelaten als actie van den overheerscher, als hoon voor het volk ... actie b.v. voor militaire weerbaarheid ter verdediging van het "vaderland", door den vreemden heerscher aan zijn bevolking ontnomen.
Hier leeft en duldt en draagt een millioenenvolk al eeuwenlang ... en sedert Dipo Negoro was er geen der voormannen, die de rnassa's in actie bracht om eigen lot in handen te nemen.
Volk van Java, de Russische revolutie houdt ook lessen in voor U.”
Dit artikel (vooral de laatste zin) leidde tot een politiek proces, maar hij kwam er met een sisser vanaf.
Het volgende najaar was echter de maat vol. De Duitse revolutie van november 1918 zorgde voor een schokgolf, die onder andere leidde tot onrust binnen het Nederlandse leger (wat leidde tot de zogenaamde ‘Rode Week’), maar ook tot onrust in Nederlands-Indië. Er ontstond een soldaten- en matrozenbeweging, die overging tot het vormen van raden. Leiders van de ISDV, zoals Sneevliet en Brandsteder, hielden sinds de zomer bijeenkomsten met soldaten en matrozen over de Russische en Duitse revoluties en hielpen mee om hen te organiseren.
De Duitse revolutie leidde niet tot een machtsovername van de arbeidersklasse, als gevolg van de verraderlijke rol van de Duitse sociaal-democratie, die de macht terug gaf aan de bourgeoisie. Er kwam wel een einde aan de Eerste Wereldoorlog, wat ademruimte gaf en leidde tot een snelle demobilisatie in Nederland. Deze situatie, in combinatie met repressie, leidde tot het einde van de soldaten- en matrozenbeweging. Op 20 december 1918 werd Sneevliet Indonesië uitgezet en keerde hij terug naar Nederland.
De CPH
In Nederland was de situatie inmiddels veranderd. Tijdens de Eerste Wereldoorlog was de SDP gegroeid en een aantrekkingspunt geworden voor de meest geavanceerde arbeiders. De Russische Oktoberrevolutie was een keerpunt, waarbij duidelijk werd wat de verschillen waren tussen de Sociaal-Democratie en de revolutionaire marxisten, die vanaf nu de naam Communisten gingen dragen. In 1918 veranderde de SDP haar naam naar Communistische Partij Holland (CPH), om zich het jaar erop aan te sluiten bij de nieuwe Derde Internationale, de Komintern. De partij was gegroeid en had nu rond de 2.000 leden.
Hoewel het leidende driemanschap van de partij (David Wijnkoop, Willem van Ravesteyn en Jan Ceton) een belangrijke rol had gespeeld in de strijd tegen Troelstra’s revisionisme en de latere opbouw van de SDP-CPH, waren er mede door hen vanaf het begin problemen. Er waren politiek ultralinkse tendensen binnen de leiding (die bijvoorbeeld de onderhandelingen van Sovjet-Rusland met Duitsland en het recht op nationale zelfbeschikking uit principe afwezen); ze hadden ook sterk de neiging om organisatorisch boven hun gewichtsklasse te boksen en probeerden constant financiering van de Russische Communistische Partij te gebruiken om financiële gaten te dichten. Daarnaast was er een ongezonde cultuur tegenover het oplossen van interne onenigheden, die op organisatorische in plaats van politieke wijze op te lossen. De leiding van de Komintern moest bijvoorbeeld in juli 1923 ingrijpen om de oppositionele minderheid rond Willem van Reesema en Jacques de Kadt te beschermen tegen het leidende driemanschap, met pleidooien voor eenheid en politieke discussie. Deze pleitten toen voor een meer democratische cultuur, organisatorische professionalisering, meer discussies over de Komintern-resoluties over eenheidsfront en de vakbondstactiek, maar werden bedreigd door royementen en schorsingen.
Sneevliet werd bij terugkomst verwelkomd door de CPH en trad toe tot de leiding van de partij, maar kon van meet af aan rekenen op wantrouwen van David Wijnkoop. Gezien Sneevliets vakbondsgeschiedenis werd besloten om hem het werk binnen het NAS te laten leiden.
Door de klassencollaboratie van de NVV-leiding tijdens de oorlog, was het NAS, het strijdbare alternatief, gegroeid. In 1914 had het NAS een kleine 10.000 leden, maar in 1920 bereikte het zijn piek van 50.000 leden. Dit waren de meest geavanceerde, radicale arbeiders, onder wie was veel sympathie was voor de Russische revolutie.
Het was toentertijd juist van de partij om zich te oriënteren op de NAS-arbeiders en te pleiten voor de aansluiting van het NAS bij het Rode Verbond van Vakverenigingen (RVI, of Profintern), dat door de Komintern was opgezet om alle revolutionaire vakbonden en vakbondsstromingen te verenigen in een internationale. Alsnog was het ook noodzakelijk om op de langere termijn de arbeiders in de grotere NVV voor het communisme te winnen. Tactische flexibiliteit was hier belangrijk.
Sneevliet werd actief binnen de Nederlandse Federatie van Transportarbeiders en speelde een belangrijke rol binnen de transportarbeidersstaking van februari-april 1920 in de havens van Amsterdam en Rotterdam. Spoedig moest hij Nederland alweer verlaten om die zomer het Tweede Congres van de Komintern in Moskou bij te wonen.
Moskou en China
Sneevliet nam deel aan het tweede congres in 1920, als afgevaardigde voor de ISDV, die haar naam intussen veranderd had naar PKI – Communistische Partij Indonesië. Hij deed mee aan de sessie over het nationale en koloniale vraagstuk. Zijn onder de aanwezigen unieke ervaringen vormden een belangrijke basis voor de stellingen van de Komintern over dit vraagstuk.
Terwijl de communistische partijen klassenonafhankelijk moesten blijven en zich voornamelijk moesten richten op het proletariaat in deze landen, moest er tegelijk actieve steun komen voor de nationaal-democratische bevrijdingsbewegingen tegen kolonialisme en imperialisme. Centraal hierbij staat dat de bewegingen in deze onderdrukte landen verbonden moesten worden aan de arbeidersstrijd in de geavanceerde kapitalistische landen.
Wegens zijn kennis en ervaring werd Sneevliet als Komintern-vertegenwoordiger voor het Verre Oosten (onder de naam Maring) op missie gestuurd naar China, om de jonge communisten te helpen met het opzetten van hun organisatie. Hij was aanwezig bij het eerste congres van de Chinese Communistische Partij (CCP) in juli 1921.
Dit was toen een kleine organisatie, die ondergronds moest werken in een land dat verscheurd werd door conflicten tussen verschillende krijgsheren. Zich baserend op zijn eigen ervaringen met de ISDV en Sarekat Islam en de stellingen van het congres van de Komintern, kwam Sneevliet tot de conclusie dat de CCP zich moest richten op werk binnen de Chinees-nationalistische massaorganisatie Kuomintang (KMT).
In de beginfase van de CCP was het onvermijdelijk om een oriëntatie te hebben op de Kuomintang. Er waren immers taken van de nationale revolutie die nog voltooid moesten worden: imperialistische landen weg uit China, nationale eenheid (de krijgsheren verslaan) en landhervormingen. Echter, om een revolutionair anti-imperialistisch eenheidsfront tot stand te brengen, was het nodig om niet de communistische organisatie te liquideren maar een duidelijk eigen profiel te behouden.
Er was altijd het gevaar van illusies in de Kuomintang-leiding, die uiteindelijk onder leiding van Chiang Kai-shek in 1927 de Chinese arbeiders en boeren met veel geweld zou neerslaan. Sneevliet bezocht meerdere malen de toenmalige KMT-leider Sun Yat-sen en had duidelijk illusies in zijn rol. Hij zag echter weinig kansen voor de Chinese communisten, terwijl slechts enkele jaren later de partij de macht had kunnen overnemen, indien ze een onafhankelijke politiek gevoerd zou hebben. Dit was duidelijk een inschattingsfout.
Toch is het onjuist om het latere falen van de Chinese revolutie in 1925-27 aan Sneevliet te wijten. De oriëntatie richting de KMT werd pas echt een probleem, toen de Komintern onder leiding van Stalin en Boecharin ging pleiten voor ‘twee-klassenpartijen van arbeiders en boeren’ en een twee-stadiatheorie van revolutie, waar de CCP zich in het eerste stadium geheel ongeschikt moest maken aan de KMT-leiding rond Chiang Kai-shek. Dit vond plaats in 1924-25. In augustus 1923 was Sneevliet echter al teruggekeerd uit China. Na een paar maanden in Moskou keerde hij definitief terug naar Nederland.
Van CPH naar RSP
In de lente van 1924 kwam Sneevliet terug in Nederland, waar hij opnieuw actief werd binnen de CPH. Hij werd verwelkomd door de oppositie binnen de CPH, die hem als een alternatief voor het driemanschap rond Wijnkoop zagen.
Wegens zijn werk in Indonesië en China had Sneevliet een zeer grote populariteit onder de geavanceerde arbeiders. Toen hij zijn werk weer oppakte bij het NAS, dat zich in 1923 bij de Profintern had aangesloten, werd Sneevliet spoedig verkozen tot voorzitter.
In 1924 overleed Lenin. Wegens het isolement van de Russische revolutie in een achtergesteld land, waren de bolsjewieken genoodzaakt geweest om een beroep te doen op elementen van de oude staatsbureaucratie om administratieve en bestuurlijke taken uit te voeren. Deze bureaucratie begon steeds meer haar macht uit te breiden, van het staatsapparaat naar de partij en de Komintern. De democratische discussiecultuur van de eerste vier congressen van de Komintern begon plaats te maken voor een meer bureaucratisch-centralistische werkwijze.
In de Russische partij was inmiddels de Linkse Oppositie ontstaan, die pleitte voor een terugkeer naar de democratische tradities van de bolsjewieken, het herinvoeren van arbeidersdemocratie in de staat, industrialisering en vrijwillige collectivisering van de landbouw. De Oppositie keerde zich tegen Stalins anti-marxistische theorie van ‘socialisme in één land’, die de nauwe belangen van de bureaucratie weerspiegelde. Deze proletarische oppositie, waarvan Leon Trotski het boegbeeld was, werd steeds harder aangepakt en uiteindelijk in 1927 uit de partij gezet.
Onder het mom van het ‘bolsjewiseren’ van de nationale secties van de Komintern, werden hun leiders steeds meer van bovenaf vervangen. Vanzelfsprekend staat in een Internationale de internationale leiding boven de landelijke leidingen en heeft zij het recht en de plicht om zich te bemoeien met de landelijke secties, vooral bij interne conflicten. Haar rol hier moet hierbij echter zijn die van een politieke en morele autoriteit, om te bevorderen dat iedereen van elkaar leert, een hoger niveau bereikt en de secties eensgezind naar buiten kunnen treden.
Het van bovenaf vervangen van leidingen zorgt daarentegen echter voor een daling van het politieke niveau en een organisatorische onderwerping van de secties aan de internationale leiding. Het is het zoeken van een administratief-organisatorische oplossing voor een politieke problemen. Zinovjev introduceerde dit in de Komintern en maakte zo de weg vrij voor de situatie onder Stalin.
In Nederland stond de partij onder de eigenzinnige leiding van het driemanschap rond Wijnkoop, waar tegenover meerdere oppositiestromingen binnen de partij stonden. Enerzijds was er een democratische oppositie tegen de autoritaire bestuursstijl van het driemanschap, anderzijds was er een vakbondsoppositie.
De vakbondsoppositie keerde zich tegen het voorstel om enkele kleinere NAS-bonden op te heffen en samen te voegen met het NVV. Deze oppositie wilde dat de partij zich exclusief op het NAS zou richten voor vakbondswerk. In principe was het correct om een perspectief te hebben van werk binnen het NVV, de grotere vakvereniging. Tegelijk was het voorstel van de leiding rond Wijnkoop erg geforceerd en ontbrak een gevoel van proportie. Het NAS had tienduizenden leden. De CPH had in deze tijd rond de 1.500 leden, waarvan de meeste actief binnen het NAS. Welke vakbondspolitiek men ook voerde, het was nodig om deze op politieke wijze uit te leggen binnen de bonden waar men werk deed, ten eerste aan de eigen leden, maar ook aan de vele leden met een syndicalistische achtergrond. Het was eerst nodig om de vakbondskaders te overtuigen van de communistische ideeën en de noodzaak om zich ook te richten op de NVV-arbeiders, voordat dit doorgevoerd kon worden.
De Komintern en Profintern begonnen echter aan te sturen op een samenwerking van de Profintern met de sociaal-democratische Vakbondsinternationale (de zogenoemde Internationale van Amsterdam). Dit was onderdeel van een internationale tactiek om de sociaal-democratische en vakbondsleiders als bondgenoten te winnen voor de Sovjet-bureaucratie. In plaats van het winnen van de vakbondsleden van onderop door systematisch werk van communisten, werden er overeenkomsten gesloten aan de top.
In 1925 vond de eerste ingreep van bovenaf plaats tegen de leiding van de CPH. Wijnkoop werd afgezet met steun van de leiding van de Komintern. Hij was zeker geen aanhanger van Leon Trotski, maar werd wel als te onafhankelijk van Moskou gezien. De oppositiestromingen binnen de partij waren blij dat ze van het driemanschap af waren, maar al snel zou de partij verder uiteenvallen, juist omdat de nieuwe partijleiding nu blindelings de lijn van Moskou volgde.
De Komintern-leiding wilde niet direct af van Sneevliet vanwege zijn positie in het NAS. Ze wilde een fusie doorvoeren van het NAS met het NVV. Dit wilden Sneevliet en de NAS-communisten niet, maar desondanks werd het in 1927 de officiële lijn van de Profintern. Het leidde tot een breuk van het NAS met de Profintern.
Het CPH-bestuur steunde in 1927 de aanvallen van Stalin op Trotski en Zinovjev. In december dat jaar veroordeelde het ‘de trotskisten’. Dit leidde tot een breuk met de CPH van Henriette Roland Holst en Sneevliet. Beiden hadden Trotski gekend en wisten dat er niets waar was van de aantijgingen tegen hem en zijn aanhangers, dat ze een rechtse en contrarevolutionaire factie vormden die de Russische revolutie zou ondermijnen. Sneevliet had ook uit zijn Chinese tijd Adolf Joffe gekend, de Sovjet-diplomaat die in november 1927 zelfmoord pleegde uit protest tegen de behandeling van de Linkse Oppositie.
Voor Sneevliet was deze opgelegde vakbondspolitiek, in combinatie met de behandeling van de Russische oppositie, het bewijs dat de Komintern verloren was. Hij richtte in 1929 de Revolutionair-Socialistische Partij (RSP) op, een anti-stalinistische partij met sterke banden met het NAS, waarvan hij de voorzitter werd. Onder de oprichters waren veel NAS-communisten, alsook ex-leden van de libertair-socialistische Socialistische Partij. In totaal had de partij bij de oprichting zo’n 350 leden. De RSP richtte zich bijna volledig op de geavanceerde arbeiders in het NAS, om een politieke uitdrukking te geven aan deze radicale vakbond. De CPH richtte zich nu op het NVV.
Sneevliet had veel bewondering voor Trotski, maar begreep Trotski’s strijd niet volledig. Trotski was bezig om in de Sovjet-Unie en internationaal de Linkse Oppositie op te bouwen als factie van de Komintern. Zelfs als haar leden geroyeerd werden, bleven ze zich beschouwen als een factie. Dit had niets te maken met illusies van Trotski in de Komintern. Het was een strijd om de meerderheid van de Communisten voor een betere koers te winnen, tegen de opportunistische en ultralinkse wendingen van de bureaucratie. Voor de RSP was de CPH daarentegen simpelweg een concurrent en tegenstander.
Hierom was er ondanks de breuk en Sneevliets sympathie voor Trotski, geen directe toenadering. Sneevliet en de RSP zetten zich alsnog wel in voor politiek asiel voor Trotski in Nederland, nadat Trotski de Sovjet-Unie uit gezet werd, wat de Nederlandse burgerlijke staat vanzelfsprekend weigerde.
Toenadering tussen Sneevliet en Trotski zou er pas enkele jaren later komen, na de machtsgreep van Hitler in Duitsland. De Communistische Partij Duitsland weigerde consistent een eenheidsfront met de Sociaal-democratische Partij, om samen een fascistische machtsovername te voorkomen. Toen Hitler in 1933 de macht greep, weigerden de KPD en de Komintern dit aanvankelijk te erkennen als een nederlaag.
Vanaf dat moment gingen Trotski en de Internationale Linkse Oppositie (ILO) pleiten voor het opzetten van een Vierde Internationale, omdat ze de Komintern nu als volledig verloren zagen. De eerste samenwerking met andere groepen vond plaats met de Verklaring van Vier, die de ILO samen ondertekende met de SAP in Duitsland, en de RSP en OSP in Nederland. Deze laatste, de Onafhankelijke Socialistische Partij, was een linkse afsplitsing van de SDAP.
Naast contacten met de ILO, waren er ook contacten met het Londense Bureau, een internationaal verbond van ‘centristische’ partijen. Deze partijen zweefden tussen revolutie en reformisme in. Hoewel Sneevliet in 1933 koos voor samenwerking met de ILO, hield hij de contacten achter de hand.
De Zeven Provinciën
Sneevliet voerde met de RSP en het NAS strijd met de Nederlandse arbeidersklasse, maar hij vergat nooit de koloniale kwestie. Hij toonde zich bijvoorbeeld solidair met de muiterij op het oorlogsschip De Zeven Provinciën. Op dit oorlogsschip in Indonesië vond op 4 februari 1933 een muiterij plaats, uit solidariteit met een beweging van (zowel Nederlandse als Indonesische) marinemannen op Soerabaja tegen salariskortingen, waarbij verschillenden van hen werden gearresteerd. Indonesische en Nederlandse matrozen namen het schip over en wilden van Noordoost-Sumatra naar Soerabaja varen om hun gevangen kameraden te bevrijden. De Nederlandse staat greep echter hard in en gooide op 10 februari een vliegtuigbom op dit schip, waarbij 23 opvarenden om het leven kwamen.
Wegens zijn steunmanifest voor de muiterij werd Sneevliet veroordeeld tot 5 maanden gevangenisstraf. Dit vond echter plaats toen hij al op de RSP-kieslijst voor de Tweede Kamerverkiezingen stond. Wegens zijn populariteit voor deze daad onder de meest geavanceerde lagen, werd hij vanuit de cel verkozen voor het parlement.
Fusie RSP en OSP
De RSP fuseerde in 1935 met de OSP tot de Revolutionair-Socialistische Arbeiderspartij (RSAP). Deze fusiepartij had ruim 3.000 leden en verzamelde de voorhoede van de meest strijdbare socialisten in Nederland. De stalinistische CPN, die toen rond de 5.000 leden had, zag de partij als een serieuze concurrent.
Samen met het NAS organiseerde de partij acties bij bedrijven, acties van werklozen, anti-fascistische acties, alsook ondersteuning van Duitse vluchtelingen en steun voor de revolutionaire strijd in Spanje. De jaren 30 waren een roerige tijd van zware economische crisis, hoge werkloosheid en de opkomst van fascistische groepen als de NSB, die een bedreiging voor de arbeidersklasse vormden.
De exclusieve oriëntatie op het NAS betekende wel dat de partij en vakbond samen een soort kleine zuil vormden, wat het moeilijk maakte om reformistische en communistische arbeiders te winnen, die voornamelijk in het NVV zaten.
Verschillen tussen Sneevliet en de Vierde Internationale
Hoewel Sneevliet en Trotski nader tot elkaar waren gekomen rond het streven naar een Vierde Internationale, waren er vanaf het begin af aan politieke verschillen. Deze leidden uiteindelijk tot een breuk van Sneevliet en de RSAP met de Vierde Internationale.
Het is belangrijk om deze verschillen te analyseren. Veel Nederlandse socialisten hebben de neiging om deze verschillen als secundair te beschouwen of zien de breuk als bewijs dat de Vierde Internationale ‘sektarisch’ en ‘puristisch’ was. Vaak wordt beweerd dat Trotski’s opstelling hard was en dogmatisch was en dat de ‘toon’ zou hebben bijgedragen aan de splitsing.
Dit gaat echter voorbij aan het feit dat er sprake was van enkele serieuze verschillen. Verre van dat er allerlei zaken door het Internationaal Secretariaat bureaucratisch werden opgelegd aan de RSAP, was de leiding juist vrij geduldig en had Sneevliet praktisch de vrije hand in Nederland. Er werd rekening gehouden met het feit dat de RSAP en NAS uit een andere traditie kwamen en dat een proces van verheldering onvermijdelijk was. Echter, een dergelijk proces kan twee uitkomsten hebben. Of de partijen groeien nader tot elkaar óf ze groeien uit elkaar, wat moet leiden tot een splitsing.
De NAS-kwestie
Sneevliet was sinds 1924 voorzitter van het NAS en de RSP was in feite volledig verbonden met het NAS. Het ledental van het NAS was inmiddels echter sterk gedaald. Was het in 1920 nog 50.000, in 1935 lag het ledental rond de 13.000, terwijl het NVV rond de 300.000 leden had.
Trotski pleitte ervoor om geleidelijk steeds meer werk te verrichten in het NVV, omdat de massa van de arbeiders zich daar bevond. Posities in het NAS hoefden niet meteen weggegooid te worden, maar het was nodig om een oriëntatie te hebben op de rest van de arbeidersbeweging en om te pleiten voor een verenigd front.
Verder keerde het NAS net als de andere bonden werklozensteun van de overheid uit aan zijn leden. Trotski zag dit als een gevaar, waarbij de staat het NAS probeerde in te kapselen, als onderdeel van een internationale trend waarbij het vakbondsapparaat en het staatsapparaat steeds meer samengingen.
Sneevliet maakte het NAS haast tot een fetisj, omdat zich hier de beste revolutionaire elementen bevonden. Hij wilde deze elementen bij elkaar houden. Echter, in de praktijk betekent dat ook dat de beste elementen gescheiden worden van de rest van de klasse, waardoor de reformistische leiding van de SDAP meer controle kon behouden over het NVV.
Het NAS was een vakbond in neergang. Na de Tweede Wereldoorlog zou deze niet meer heropgericht worden. De toekomst was niet voor de kleine revolutionaire bonden, maar voor de massavakbeweging. Trotski en het IS hadden in deze kwestie dan ook gelijk.
De entrisme-kwestie
Trotski bepleitte theoretische onbuigzaamheid, maar tegelijkertijd tactische flexibiliteit. De secties van de Vierde Internationale in oprichting waren, sinds hun uitzetting uit de Komintern, grotendeels kleine propagandagroepen. Het was tegelijkertijd nodig om actief werk binnen de bredere arbeidersbeweging te verrichten. Dat betekende niet alleen binnen de vakbonden, maar in sommige gevallen ook binnen bestaande arbeiderspartijen.
Dit was geen uitvinding van Trotski. Lenin gaf in zijn boek De Linkse Stroming al het advies aan de Britse Communistische Partij om aansluiting bij de Labour Party te zoeken. Dit vormde de basis voor de ‘Franse wending’ in 1934, toen Trotski zijn aanhangers opriep om hun organisatie te ontbinden en zich aan te sluiten bij de Franse Sectie van de Arbeidersinternationale (SFIO), de socialistische partij. Dit was een tijd van revolutionaire strijd en een verlinksing van de basis van de sociaal-democratische partijen, vooral onder de jeugd. Door een revolutionaire factie te vormen, konden de aanhangers van de Vierde Internationale deze radicaliserende mensen winnen voor hun ideeën. Naast Frankrijk, werd deze tactiek ook toegepast in Groot-Brittannië (Independent Labour Party en later Labour Party), België (Socialistische Partij) en de VS (Socialist Party of America).
Sneevliet was het echter niet eens met deze wendingen (het ‘entrisme’ of intredepolitiek) en verzette zich ertegen. Hij zag ze als stap weg van de Vierde Internationale, als concessies aan het reformisme en de Tweede Internationale. Toen zijn schoonzoon Sal Santen hem erop wees dat Lenin ook flexibele tactieken bepleitte, antwoordde Sneevliet dat hij vond dat De linkse stroming Lenins slechtste boek was. Het idee was dat dit soort tactische flexibiliteit verwarring zou zaaien onder de meest geavanceerde revolutionaire arbeiders.
In werkelijkheid gaat het er bij tactiek altijd om om goed uit te leggen aan de leden wat we doen en waarom we dat doen. Het is om die reden dat we een kaderorganisatie willen opbouwen: precies om leden te krijgen met een hoog politiek niveau die dit begrijpen en kunnen uitleggen aan de rest, leden die waar ze zich ook bevinden, de marxistische ideeën kunnen uitleggen en verdedigen, om anderen voor deze ideeën te winnen.
Waar deze tactieken goed uitgevoerd werden, zoals in de VS, waar een groot deel van de jeugd van de Socialist Party gewonnen werd voor de Vierde Internationale, leidde het tot een verdere groei van de organisatie. Dit zorgde ervoor dat de Amerikaanse sectie van de Internationale, de Socialist Workers Party (SWP), enkele jaren later juist meer aanzien had onder de meest geavanceerde revolutionaire arbeiders.
De situatie in Nederland was anders dan in andere landen. De afgescheurde linkervleugel van de SDAP (de OSP) was al gefuseerd met de RSP, die toen al bij de Internationale in opbouw betrokken was. Echter, ook daarna gaf Trotski het advies om werk te verrichten binnen de sociaal-democratische jeugdorganisatie, de Arbeiders Jeugd Centrale. Hij bepleitte een flexibele houding, waarbij de eigen jeugdorganisatie van de RSAP niet ontbonden hoefde te worden. Aandacht besteden aan de sociaal-democratische jeugd was echter belangrijk, want overal was deze onder invloed van de crisis aan het radicaliseren, en waar ze niet in contact kwamen met de ideeën van de Vierde Internationale, kwamen velen van hen onder invloed van de stalinisten.
Sneevliet en de RSAP-leiding weigerden echter om aandacht hieraan te besteden, net zoals ze werk binnen het NVV weigerden. Bij zijn werk in Indonesië en China had Sneevliet meer oog voor een tactische wending richting de nationaal-revolutionaire organisaties, wat leidde tot werk binnen respectievelijk de Sarekat Islam en de Kuomintang. Binnen de Europese context verwierp hij een tactische wending. Hij gaf er de voorkeur aan om de eigen revolutionaire zuil af te schermen en enkel onafhankelijk open werk te doen. De reformisten hadden de arbeidersbeweging verraden, dus er moest volgens hem definitief met hun beweging gebroken worden. Sneevliet en de RSAP hadden revolutionaire beginselen, maar een vrij starre en soms conservatieve werkwijze.
De POUM-kwestie en het volksfront
Op 17 juli 1936 kwam generaal Franco in opstand tegen de Republikeinse regering in Spanje, met als doel de Spaanse republiek en arbeidersorganisaties te verbrijzelen met een fascistisch regime. Dit was het begin van de Spaanse burgeroorlog.
De Spaanse republiek werd opgericht in april 1931, toen de Spaanse revolutie de monarchie afzette. De massa’s van arbeiders en boeren verlangden echter niet enkel een verandering van de staatsvorm. Ze wilden land, brood, hogere lonen, etc. In tegenstelling tot Rusland in 1917, was er nu geen revolutionaire partij die de arbeidersklasse aan de macht kon brengen. De reformistische socialisten en stalinisten pleitten voor een ‘progressieve’ regering met de burgerlijke republikeinen, die echter geen oplossing bood voor de acute problemen van de Spaanse arbeiders en boeren.
De enige partij die aanvankelijk potentie had was de POUM, die een fusie was van ex-trotskisten en andere oppositionele communisten. Deze had op haar hoogtepunt 60.000 leden. De partij maakte echter de fout om in 1936, toen de arbeiders van Barcelona in opstand kwamen en eigenhandig de fascisten in de pan hakten, toe te treden tot een ‘volksfront’-regering met socialisten, stalinisten, anarchisten en de burgerlijke republikeinen. Ze voerden geen onafhankelijke klassenpolitiek, waardoor de burgerlijke staat werd versterkt en deze in mei 1937 de anarchistische en socialistische arbeidersmilities probeerde te ontwapenen. De arbeiders van Barcelona kwamen in opstand tegen deze poging en hadden de facto vier dagen de macht in handen. De POUM-leiding weigerde (net als de anarchistische leiders) om de macht over te nemen en vertelde de arbeiders dat ze terug naar hun werk moesten. Nu de arbeiders machteloos waren, kon de contrarevolutie toeslaan. Binnen zes weken werd de POUM zelf illegaal verklaard door de volksfrontregering van stalinisten, rechtse socialisten en republikeinen, onder het mom van ‘collaboratie met Franco’.
Terwijl Trotski en het Internationaal Secretariaat de volksfrontpolitiek van de POUM bekritiseerden en afwezen, zocht Sneevliet eigenhandig toenadering tot de POUM. In oktober 1936 bezocht hij Barcelona, om te spreken voor de POUM-radio en te schrijven voor haar kranten. Hij ging later terug naar Nederland, om daar solidariteitsacties op te zetten. Hij keerde zich openlijk tegen de kritiek van Trotski op de POUM en deed mee aan een bijeenkomst van het Londense Bureau (van centristische organisaties) om daar te pleiten voor zijn standpunten.
Dit getuigt, naast de zachte houding tegenover iets fundamenteels als een ‘volksfront’, van een dieperliggend probleem. Sneevliet zag de Vierde Internationale als een verbond van losse landelijke partijen met een aantal gedeelde principes, niet als een Internationale met een sterke internationale leiding, die standpunten ontwikkelt over verschillende kwesties. Sneevliet vond daarom dat de RSAP een eigen lijn kon vaststellen over Spanje, los van de internationale leiding.
Verder moest hij weinig hebben van kritiek vanuit het internationaal centrum, wat hij als bemoeizucht zag. Tegelijkertijd behield hij zich wel het recht voor om zware kritiek te uiten op secties die aan entrisme deden. Dit was problematisch: in een internationale moeten de interne kwesties van verschillende secties besproken kunnen worden binnen andere secties en binnen de internationale leiding, op een manier die tot verhoging van het politieke niveau van alle deelnemers leidt. Dit met het doel om op hogere basis eendrachtig op te kunnen treden naar buiten toe.
De kwestie-Reiss
Op 11 juni 1937 vond er in Amsterdam een ontmoeting plaats tussen Henk Sneevliet en Ignace Reiss, een officier van de GPOe, de inlichtingendienst van de USSR. Ze kenden elkaar al van vroeger, toen Sneevliet hem geholpen had bij het opzetten van een dekmantel voor inlichtingenoperaties in Amsterdam.
Het was de tijd van de Moskouse Processen, een reeks schijnprocessen waarbij allerlei Oude Bolsjewieken op basis van valse aanklachten werden veroordeeld en geëxecuteerd. Ignace Reiss had het gehad met de stalinistische contrarevolutie en wilde breken met het regime en zich aansluiten bij de Vierde Internationale.
Sneevliet moest dit mededelen aan de internationale leiding in Parijs. Op 25 juni ontmoette hij Leon Sedov, de zoon van Trotski, om hierover te spreken, maar hij gaf weinig tot geen informatie vrij. Reiss zelf wilde zijn breuk aanvankelijk enkel bekend maken aan de Communistische partijleiding in de USSR, terwijl het juist veiliger geweest zou zijn om dit direct zo groots mogelijk openbaar naar buiten te brengen.
Pas nadat op 17 juli Reiss zijn brief had verstuurd, werd er een nieuwe poging gedaan door Sneevliet om met Reiss en Sedov samen te komen in Reims, die vertraging opliep. De bijeenkomst op 5 september ging echter niet door, omdat Reiss de dag ervoor door een stalinistische agent vermoord werd in Lausanne. Waar het normaal twee weken zou duren voordat een brief die werd achtergelaten bij de Russische ambassade Moskou zou bereiken, was de GPOe getipt en konden ze deze brief meteen onderscheppen.
Trotski bekritiseerde Sneevliet in deze zaak, omdat hij op eigen houtje handelde, maar wel in naam van de Vierde Internationale. Er had zo snel mogelijk gehandeld moeten worden om Reiss in contact te brengen met Sedov en hem een openbare verklaring te laten doen. Deze kritiek was terecht.
Echter, er was meer aan de hand. De communicatie met Leon Sedov liep via diens assistent Etienne (echte naam: Mark Zborovski), een agent van de GPOe die informatie doorspeelde naar Stalin. Hij was verantwoordelijk voor het opzetten van de samenkomst in Reims, dus waarschijnlijk ook voor het organiseren van de hinderlaag waarbij Reiss werd vermoord.
In februari 1938 werd Leon Sedov vergiftigd toen hij herstelde in een privékliniek, wat een grote klap was voor de Vierde Internationale. Enkele dagen na Sedovs dood verstuurde Zborovski een brief naar Trotski, met geruchten dat Sneevliet en Vereeken (een van de leiders van de Belgische groep) gezegd zouden hebben dat Sedov verantwoordelijk was geweest voor Reiss’ dood. Deze desinformatie speelde een rol in Trotski’s latere felle uitingen over Sneevliet.
Trotski had zich negatief geuit over Sneevliet, maar vroeg wel om het opzetten van een commissie die de zaak-Reiss ging onderzoeken. In een brief aan de Belgische sectie schreef Trotski: “Men bericht mij dat kameraad Vereeken een poging gedaan heeft de rol van Sneevliet in de zaak-Reiss mooier voor te stellen door de verantwoordelijkheid op Leon Sedov te schuiven. Ik zal mij ervan weerhouden deze poging te kwalificeren zoals het passend zou zijn. Ik verklaar alleen dat ik in bezit ben van de gehele correspondentie, de brief van Sneevliet inbegrepen, en dat dit document op zichzelf voldoende is om zich een oordeel te vormen. Ik zal deze documentatie aan de Internationale Conferentie overdragen en ik zal om een Speciale Commissie vragen om in deze zeer belangrijke en tragische zaak ieders verantwoordelijkheid vast te stellen.” Deze commissie kwam echter nooit tot stand, zeer waarschijnlijk omdat Etienne dit bewust probeerde te dwarsbomen om zo zijn eigen rol te verhullen.
Sneevliet zelf had juist eerder het correcte vermoeden dat Etienne niet te vertrouwen was, eerder dan Trotski zelf. Alsnog had Trotski zijn twijfels en gaf hij een andere organisator, Rudolf Klement, de opdracht om een onderzoek te doen naar de rol van Etienne. Klement werd vervolgens in juli vermoord, waarna zijn onthoofde lijk werd gevonden in de Seine. Dit waren de omstandigheden waarin de Vierde Internationale haar werk moest doen.
Pas in 1955 werd bekend wie Etienne daadwerkelijk was, toen de naar de VS overgelopen Sovjet-agent Alexander Orlov hem ontmaskerde. Zborovski, die zelf inmiddels ook in de VS woonde, werd gevraagd te getuigen voor de Senate Internal Security Subcommittee en hij vertelde hier over zijn activiteiten voor de GPOe in Frankrijk, waaronder het doorspelen van informatie aan de GPOe over de ontmoeting in Reims.
Laatste periode: verzet in bezet Nederland
Deze en nog enkele andere verschillen leidden rond de jaarwisseling van 1937-38 tot een breuk tussen de RSAP en de Vierde Internationale. De verwijten van Trotski aan Sneevliet over de zaak-Reiss gaven wellicht het laatste duwtje, maar ook zonder deze had de breuk niet voorkomen kunnen worden. Er waren immers grote verschillen over het NAS, over entrisme en over de structuur van de Vierde Internationale.
De aanhangers van de Vierde Internationale startte een nieuwe sectie, de Groep van Bolsjewiki-Leninisten (GBL), van enkele tientallen activisten. Sommigen waren nog lid van de RSAP en haar jeugdorganisatie, maar werden al snel gedwarsboomd door Sneevliet, die ze eruit werkte op organisatorische wijze. Sneevliets schoonzoon, Sal Santen, was een belangrijk lid van deze groep.
Het doorsnijden van de banden leidde op theoretisch vlak snel tot achteruitgang, toen de RSAP het standpunt losliet dat de Sovjet-Unie in de komende wereldoorlog verdedigd moest worden. Alsnog was de partij wel voorbereid op de komst van oorlog en was er een noodplan opgesteld om de partij te ontbinden en ondergronds werk te verrichten.
Op 14 mei 1940, vier dagen na de nazi-Duitse inval van Nederland, werd de RSAP ontbonden. In tegenstelling tot de CPN, die aanvankelijk een legaal front probeerde te behouden, verzette de partij zich direct tegen de Duitse bezetter als het Marx-Lenin-Luxemburg Front (MLL-Front).
Deze verzetsorganisatie gaf het blad Spartacus uit, in verwijzing naar het blad van Rosa Luxemburg en de Spartakisten (Duitse revolutionairen) tijdens de Eerste Wereldoorlog. Het MLL-Front was uniek omdat het van het begin af aan een consistent internationalistische klassenpolitiek voerde tegen de zowel Duitse bezetters als hun Nederlandse handlangers. Het koesterde en cultiveerde geen illusies in de Geallieerden en de Nederlandse regering in Londen. In tegenstelling tot de ‘moffenhaat’ van veel verzetsgroepen, had het MLL-Front een duidelijke klassenboodschap, waarbij de gewone Duitse soldaten en arbeiders niet de schuld kregen voor de gruwelen van hun fascistische regering en er zelfs propaganda werd verspreid onder Duitse soldaten in Nederland. Het MLL-Front werkte niet samen met burgerlijke verzetsorganisaties.
Het Front deed allerlei propagandawerk, hielp mensen onderduiken, organiseerde kernen van arbeiders in de bedrijven, en hielp deels mee met het organiseren van de Februaristaking. Zijn activiteiten waren strikt verboden en de moedige activisten riskeerden vele malen hun leven.
Politiek gezien werd het MLL-Front deels beïnvloed door New International, het tijdschrift rond de aanhangers van Max Shachtman, die met de Amerikaanse SWP gebroken hadden. Zij weigerden de Sovjet-Unie te verdedigen tegen een imperialistische inval, vanwege de zeer opportunistische politiek van het Molotov-Ribbentroppact, het niet-aanvalsverdrag tussen nazi-Duitsland en de Sovjet-Unie. Dit zou het bewijs zijn dat de USSR geen arbeidersstaat meer zou zijn en er niets te verdedigen viel.
In feite was er nog steeds genationaliseerd bezit en een planeconomie om te verdedigen, iets wat de massa’s van de USSR ook deden nadat het land in 1941 werd binnengevallen door Hitler. Deze nieuwe situatie leidde tot debatten, ook binnen het MLL-Front. Sneevliet bleef de oorlog tussen Rusland en Duitsland zien als een tussen twee imperialistische blokken. Een andere leider, Willem Dolleman, pleitte voor de verdediging van de laatste verworvenheden van de Russische revolutie die er nog waren, maar was er onduidelijk over of de USSR nog een arbeidersstaat was. Binnen dit debat in het Front kwam ook een derde stroming op, die in feite het standpunt verkondigde van de Vierde Internationale. Uit deze stroming zou na de Oorlog de Revolutionair Communistische Partij, de Nederlandse sectie van de Vierde Internationale voortkomen.
Sneevliet en zijn vrouw moesten tijdens de Oorlog onderduiken en trokken van het ene naar het andere schuiladres. Begin 1942 werd er echter een lid van het Front verraden aan de nazi’s, die hem martelden om informatie te krijgen. In de daaropvolgende weken werd de leiding van het MLL-Front gearresteerd.
Op 13 april 1942, 80 jaar geleden, werd Henk Sneevliet uiteindelijk vermoord. Samen met Ab Menist, Willem Dolleman, Jan Schriefer, Jan Koeslag, Jan Edel en Rein Witteveen, werd hij door de nazi’s gefusilleerd. Hun kameraad Cor Gerritsen had al zelfmoord gepleegd in zijn cel. Op 16 oktober, later dat jaar, werden hun kameraden Johan Roebers en Aalbert IJmkers als gijzelaars gefusilleerd bij een vergeldingsactie. Al deze mannen zijn gestorven als martelaren van de werkende klasse.
Een gevangene in de cel ertegenover vertelde: “Ze waren toen allen in één celletje gebracht, vlak tegenover de mijne, maat 90 x 200 cm. En toen dat ontroerende moment; 'Laten we elkaar de hand geven' en uit volle borst zongen toen zeven mannen een uur voor hun dood de Internationale. Wat een melodie en wat een woorden! Ik heb meermalen een concert bijgewoond, maar nooit zo met gevoel en overtuiging horen zingen. Ik schaam me niet dat ik huilde.”
Sneevliets erfenis
Henk Sneevliet was een held van de Nederlandse arbeidersklasse, die zijn hele leven streed voor de arbeiders en onderdrukten in Europa en Azië. Tot het bittere eind vocht hij door, ondanks alle moeilijkheden, voor een socialistische toekomst. Hij was een echte revolutionair en een groot voorbeeld voor iedereen die vandaag voor het socialisme wil vechten.
Hij leefde volgens zijn Maleise lijfspreuk, Berani Karena Benar, dapper zijn omdat het goed is. Bij onder andere de zeeliedenstaking, bij zijn ‘opruiende’ activiteit in Indonesië, bij zijn breuk met de SDAP- en Komintern-bureaucratieën, en natuurlijk bij zijn verzetsactiviteiten heeft hij steeds deze dapperheid getoond.
Aan de andere kant was Sneevliet geen theoreticus. Hij was een zeer bekwaam organisator, propagandist, agitator en redacteur, maar hij had altijd een zekere praktische instelling. Hij snapte niet volledig het belang van de vele scherpe polemieken die Trotski voerde tegen allerlei groepen in de jaren 30, om de theoretische basis te leggen voor de Vierde Internationale. Het voorbeeld van de POUM-kwestie toont dit duidelijk aan. In plaats daarvan bepleitte hij een losser verband van groepen op basis van enkele hoofdkenmerken. In de RSAP zelf klaagden jongeren (waaronder zijn eigen schoonzoon Sal Santen) erover dat politieke problemen op een organisatorische wijze opgelost werden.
De isolatie van de revolutionaire marxisten in de Nederlandse arbeidersbeweging leidde tot een zeker revolutionair ‘conservatisme’ bij Sneevliet met betrekking tot het NAS. De angst om gewonnen posities te verliezen zorgde voor een tendens bij Sneevliet om de CPH en later RSAP sterk verbonden te willen houden aan het NAS en huiverig te zijn voor flexibele tactieken om de reformistische (en later stalinistische) arbeiders voor zich te winnen, terwijl juist een sterke theoretische kadervorming bij dit alles als een sterk bindmiddel had kunnen fungeren.
Toch was er geen sprake van een carrièrisme in Sneevliets houding tegenover het NAS, iets wat Trotski na hun breuk insinueerde. Sneevliet hield vast aan het NAS, maar toen de Duitse bezetting kwam schakelde hij snel over naar illegaal werk en nieuwe tactieken.
Trotski werd vermoord in augustus 1940 en Sneevliet in april 1942. Ze waren uit elkaar gegroeid om duidelijke politieke verschillen. We kunnen niet weten wat er gebeurd zou zijn als ze allebei de oorlog overleefd hadden, of er mogelijk een nieuwe gedeeltelijke samenwerking zou komen. Na Trotski’s moord sprak Sneevliet, ondanks de verschillen die ze hadden, over Trotski als 'de grootste levende figuur van de internationale socialistische beweging'. De trotskistische pers kwam eveneens met sympathieke artikelen over Sneevliet na zijn dood.
Wat we wel weten is dat de Sneevliet-beweging in april 1942 ten einde kwam. Uit de restanten van het MLL-Front kwam uiteindelijk de Vierde Internationale in Nederland voort. Het NAS werd niet heropgericht.
Sneevliet was een held van de arbeidersklasse, van wie we veel kunnen leren: zowel van zijn sterke kanten en inzichten als van de zwakkere kanten en de fouten die hij maakte. Enkel door de lessen uit het verleden te leren, kunnen we een nieuwe generatie klaarstomen voor de grote strijd die in de komende jaren en decennia zal komen.