Rutte’s vierde kabinet
Mark Rutte heeft het voor elkaar gekregen om vier maal een kabinet te vormen. Eind 2022 zal hij de langst regerende premier van Nederland zijn, langer dan Ruud Lubbers. Hij kan wellicht klungelig overkomen (neem bijvoorbeeld de hele corona-aanpak) en beschikt over geen enkele langetermijnstrategie, maar hij mist zeker geen tactisch inzicht. Rutte is in staat om deals sluiten met allerlei politieke partijen (CDA, D66, PvdA, ChristenUnie, maar ook GroenLinks, SGP, PVV en SP), dan weer de vakbondsbureaucratie en hij weet over het algemeen goed te balanceren en gebruik te maken van de zwaktes van de ‘oppositie’ en vakbondsleiders. Deze principeloze ‘flexibiliteit’, dit gebrek aan visie, is precies wat hem de beste vertegenwoordiger maakt voor de kapitalistische klasse van Nederland in deze tijd.
Dit is één kant van het verhaal. De andere kant is precies dat de ‘linkse oppositie’ en vakbondsoppositie zeer halfslachtig zijn geweest. De PvdA regeerde mee in kabinet-Rutte II en was medeverantwoordelijk voor de bezuinigingen op het sociale domein en de zorg, waar ze terecht voor afgestraft werd. De partij is de verkiezingsnederlaag van 2017 niet te boven gekomen en heeft weinig anders in te brengen dan enkele reformistische clichés. GroenLinks is sinds ze de Kunduz-missie in Afghanistan steunde altijd een groen-liberaal aanhangsel van de kabinetten-Rutte geweest. Enkel de SP was een uitdager voor Rutte’s tweede termijn, toen de partij in 2012 een strijdbare campagne voerde maar uiteindelijk het momentum kwijtraakte aan de PvdA, die vervolgens alle linkse standpunten weggooide om aan het kabinet-Rutte II te kunnen deelnemen. Daarna schoof echter ook de SP naar rechts op en wist de partij zich niet meer te presenteren als alternatief dat een stem kon geven aan de werkende klasse en de jeugd. De partij wist niet te profiteren van de impopulariteit van de PvdA en kwam zelf in crisis terecht.
Een bijzondere factor was de coronacrisis. Deze versterkte aanvankelijk de positie van Mark Rutte. Er wordt door veel commentatoren verwezen naar de stemming van nationale eenheid, het ‘rally around the flag’-effect. Dit effect was echter alleen mogelijk door de steun van ‘links’ en de vakbondsleiders, die de regering-Rutte steunden en enkel halfslachtige oppositie voerden. Dit alles deden zij in het ‘nationaal belang’, ‘om Wilders en Baudet niet in de kaart te spelen’, enzovoort. Wat zij in werkelijkheid deden met dit beleid van klassencollaboratie was juist veel ruimte laten voor de rechtse demagogen en reactionaire antivaxers om zich te presenteren als de enige ‘oppositie’.
Dit alles heeft een belangrijke rol gespeeld in de verkiezingsuitslag van vorig jaar. Het ontbreken van een klassenalternatief voor Rutte zorgde voor politieke versplintering, een relatief grote stem voor de uiterst rechtse partijen samen en een historisch lage uitslag voor de zogeheten ‘linkse’ oppositie. Rutte’s VVD wist de grootste partij te blijven als partij van de ‘premier-staatsman’.
Na een lange formatieperiode is er dan nu een nieuw kabinet, met precies dezelfde partijen als kabinet-Rutte III. Tot zover het ‘nieuwe elan’ en de ‘nieuwe bestuursstijl’. De ministerploeg is nu ook al beëdigd. Behalve natuurlijk Mark Rutte zit op elke positie iemand anders, wat soms neerkomt op een stoelendans. Hugo de Jonge, met zijn onnavolgbare coronabeleid, krijgt de taak om de woningcrisis te gaan oplossen. Sigrid Kaag en Wopke Hoekstra ruilen van ministerie. De ploeg wordt aangevuld met twee wetenschappers (Ernst Kuipers en Robbert Dijkgraaf) die zich spoedig zullen moeten schikken naar de wensen van de kapitalistische politiek.
Verder is er sprake van een ‘divers’ kabinet met de helft vrouwelijke ministers en staatssecretarissen, en ook een aantal kabinetsleden uit etnische minderheden. Deze regeerperiode zal het overduidelijk worden dat geslacht en afkomst ondergeschikt zijn aan de politiek van de burgerlijke kabinetspartijen, en dat er voor daadwerkelijke bestrijding van discriminatie een breuk nodig is met de kapitalistische politiek.
Investeringen
Het coalitieakkoord staat vol met grootse investeringsplannen. Het kabinet bestaat dan wel uit dezelfde regeringspartijen, maar het belooft grote veranderingen. Er worden miljarden euro’s geïnvesteerd in klimaat, stikstofbeleid, woningbouw, onderwijs, defensie, achterstallig onderhoud en het functioneren van de overheid zelf.
Er wordt gebruik gemaakt van de relatief goede positie van het Nederlandse kapitalisme, met relatief hoge groei, lage rentes en een lage staatsschuld, om nu te gaan investeren. Alle geavanceerde kapitalistische landen hebben sinds de coronacrisis enorme bedragen in de economie gepompt, dus de drempel voor grote uitgaven is flink verlaagd.
Dit investeringsbeleid is geen ‘progressief idealisme’, maar een noodzakelijkheid voor het Nederlandse kapitaal. Het hoopt hiermee haar concurrentiepositie te versterken en grotere toekomstige uitgaven te voorkomen, door nu van het goedkope geld gebruik te maken. Het investeringsbeleid heeft niets te maken met een ‘ideologische verschuiving’ waarbij ‘neoliberale partijen’ opeens het licht hebben gezien.
Wie het akkoord leest, kan niet anders dan opmerken dat veel van de plannen fraai klinkende maar vage conceptplannen zijn, die later nog op allerlei manieren ingevuld kunnen worden door het kabinet. Wat wel duidelijk is, is dat in dit alles het bedrijfsleven leidend is:
“We versterken het bedrijfsleven en het vestigingsklimaat en stimuleren met een duidelijke strategie een maakindustrie die vooroploopt”, lezen we. “Dat doen we door te voorzien in goed opgeleid personeel en het tekort aan technisch en praktisch opgeleide werknemers aan te pakken. Door het bieden van een stabiel en voorspelbaar ondernemingsklimaat. En door in te zetten op een gelijk speelveld en bescherming te bieden tegen oneerlijke concurrentie van buiten Europa. Andersom vragen we van bedrijven om hun eerlijke bijdrage te nemen en rekening te houden met mensen en leefomgeving. We zetten in op strategische onafhankelijkheid door productie van cruciale (half)producten in Europa en door het beschermen van vitale processen en het voorkomen van ongewenste zeggenschap in vitale bedrijven.”
Deze boodschap klinkt door in het hele akkoord. Er wordt veel nadruk gelegd op het stimuleren van digitale technologie en duurzame technologie. Dit laatste is de basis van het klimaatbeleid van Rutte IV, het stimuleren van de ‘duurzame’ sectoren van het Nederlandse bedrijfsleven.
Klimaatbeleid voeren is namelijk geen ideologische keuze, maar een harde noodzakelijkheid. In Nederland wordt 2/3 van het BBP onder zeeniveau geproduceerd. Uiteraard wordt de Nederlandse kapitalistische klasse gedwongen om iets te ondernemen om klimaatverandering te stoppen, dat is niet meer dan logisch, hoewel de winstzucht van het kapitalisme zelf een enorme belemmering vormt.
Er is aan ieder klimaatbeleid echter wel een socio-economische kwestie aan verbonden: wie betaalt en wie profiteert? Uit de plannen ziet men dat verbruikskosten vooral bij de werkende klasse en middenklasse terecht komen, in de vorm van duurdere vliegtickets en de invoering van rekeningrijden, terwijl de investeringen vooral terecht komen bij ‘duurzame’ industriebedrijven.
De investeringen in de overheid zelf dienen om de imagoschade van de laatste jaren te repareren, na o.a. de toeslagenaffaire en Groninger gasaffaire. Deze affaires hebben bijgedragen aan een dalend vertrouwen in het burgerlijke staatsapparaat. De jacht op ‘toeslagenfraudeurs’ en het jarenlange gebruik van het Groninger gas om zowel Shell als de staatskas te spekken, kwamen voort uit het bezuinigingsbeleid van eerdere kabinetten.
Nu zal getracht worden om de scherpste randjes van de burgerlijke staat af te vijlen. Het toeslagenstelsel zal waarschijnlijk vervangen door meer directe subsidies naar voorzieningen, zoals bij de 85% kostenfinanciering van de kinderopvang. Dit zal echter fundamenteel niets veranderen aan de aard van het burgerlijke staatsapparaat, dat in laatste instantie een apparaat is om de belangen van de heersende klasse te dienen.
De enige sector waar geen structurele investeringen plaatsvinden is de zorg. Er worden enkele losse investeringen gedaan om beter voorbereid te zijn op toekomstige pandemieën, maar structureel vinden er zelfs bezuinigingen plaats. Op dit vlak is er dus een continuïteit met de eerdere kabinetten-Rutte. Dit grove schandaal van zorgbezuinigingen zal zeker beantwoord gaan worden door acties vanuit de zorgwerkers, die meer verdienen dan schouderklopjes en applaus.
Woningen
Een van de meest prangende kwesties van de laatste jaren is de woningkwestie, wat nu geleid heeft tot de opkomst van de woonprotesten. Het kabinet wil de woningnood voornamelijk oplossen via bijbouwen (100.000 woningen per jaar) en het transformeren van oude bedrijfspanden in woningen (voornamelijk voor noodtoewijzingen).
De gehate verhuurdersheffing wordt afgeschaft, wat een overwinning is voor sociale huurders. Deze belasting op sociale huurwoningen, ingevoerd als ‘crisisheffing’ in 2013 (dus onder premierschap van Mark Rutte) heeft geleid tot hogere huren en minder geld in de kas bij de woningcorporaties, wat volgens onderzoekbureaus Companen en Thésor ertoe heeft geleid dat corporaties de helft minder hebben kunnen investeren in nieuwbouw en verduurzaming.
Deze afschaffing, na het verrichten van zoveel schade, is nu noodzakelijk voor Rutte IV, als ze de 100.000 woningen per jaar willen realiseren. De bewindslieden weten dat de private investeerders vooral zullen investeren in ‘rendabele’ koop- en huurwoningen, dus moeten ze de woningcorporaties weer middelen geven om de enorme druk op de sociale huursector te doen verlichten.
De vrijesectorhuur wordt gereguleerd, wat een eerste aantasting vormt van het heilige recht van private verhuurders om hun huurders absurde woekerprijzen te vragen voor normale woningen. Deze regulering vindt wel plaats op zodanige wijze dat investeerders in huurwoningen willen blijven investeren (oftewel, dat ze genoeg winst blijven opleveren). Zo zien we opnieuw dat de belangen van de private sector leidend blijven bij het kabinetsbeleid, ondanks de grotere sturende rol voor de overheid.
Deze maatregelen op woongebied kunnen voor enige lucht zorgen, maar het zal niet voldoende zijn. De nieuwe kabinetsmaatregelen en de nieuwe bevoegdheden van gemeenten (om een gedeeltelijke zelfwoonplicht in te voeren voor nieuwbouw) kunnen wellicht iets meer sturing brengen op het gebied van de nieuwbouw, maar doen weinig aan de situatie rond de bestaande woningen. De grote investeerders hebben in de laatste jaren al hun slag geslagen. Stef Blok voerde in het verleden actief beleid om buitenlandse investeerders naar Nederland te brengen om woningvoorraden op te kopen. Om die reden zal de woonbeweging extra nadruk moeten gaan leggen op de onteigening van de voorraden die reeds in handen zijn van de grote investeerders.
Nederland en de EU
Een opvallend punt uit het regeerakkoord is dat er openlijk wordt gesproken van een oriëntatie op de EU. Het kabinet bestaat namelijk uit dezelfde partijen als Rutte III, het kabinet dat binnen de EU in 2020 bekend werd als leider van de ‘vrekkige vier’ Noord-Europese dwarsliggers. Rutte en Hoekstra speelden toen een hard spel om zo min mogelijk bij te hoeven dragen aan een Europees coronafonds, maar zonder Duitse steun moesten ze uiteindelijk inschikken met een compromis tussen de noordelijke en zuidelijke Europese landen.
De huidige oriëntatie erkent echter de werkelijkheid dat de internationale situatie veranderd is. Het Nederlands kapitalisme moet een sterk en integraal onderdeel van het Europese machtsblok worden, om sterker te staan tegen China, Rusland, maar ook de VS. Dit is een trend waar wij al jaren op wijzen, sinds het Brexit-referendum en de verkiezing van Trump als president van de VS in 2016.
In het verleden had Nederland een ‘Atlantische oriëntatie’ en gebruikte het de VS en Groot-Brittannië als politiek tegenwicht tegen de Duits-Franse As in de EU. Na de Britse uittreding uit de EU en de meer protectionistische en op Azië gerichte koers van de VS (die onder Biden wordt voortgezet), omarmt de Nederlandse heersende klasse nu het standpunt van Angela Merkel en diens opvolger Olaf Scholz, van een EU als machtsblok met eigen protectionistische maatregelen.
De Europese Commissie heeft bijvoorbeeld een Chip Act doorgevoerd om een Europese chipindustrie op te zetten, om minder afhankelijk te zijn van Azië. Het Nederlandse kapitaal, in de vorm van het bedrijf ASML, wil een integraal onderdeel zijn hiervan. Het Nederlands kapitaal wil verder vooral een rol spelen bij de digitale technologie en ‘groene industrieën’ in de EU.
Wegens deze afhankelijkheid van de EU bepleit het kabinet dan ook sterk een Europese buitenlandse politiek en een Europese migratiepolitiek. Dat laatste betekent de voortzetting van de huidige politiek: verdere militarisering van de buitengrenzen van de EU, meer deals met landen buiten de EU om migranten vast te houden; oftewel, een repressief en racistisch beleid in naam van de ‘Europese waardengemeenschap’.
De invloed van strijd
Er staan enkele voorstellen in het akkoord die niet los gezien kunnen worden van de sociale strijd van de laatste jaren. Dit zien we vooral bij de onderwijsplannen. Zo wordt er gepleit voor een gezamenlijke CAO voor leraren in het basis- en het middelbare onderwijs, wat een belangrijke eis was van de uiterst strijdbare lerarenstakingen van de laatste jaren. Het is nu de taak van de onderwijsbonden om dit ook daadwerkelijk af te dwingen, om te zorgen dat het omhoogtrekken van salarissen voor basisschoolleraren niet gepaard gaat met verslechteringen voor leraren in het middelbaar onderwijs. Het blijft daarnaast nodig om te pleiten voor meer leraren en minder werkdruk, aangezien het kabinet zowel spreekt over het verlagen van de werkdruk als dat leraren gemiddeld meer uren moeten gaan draaien!
Hetzelfde geldt voor het nu herinvoeren van de basisbeurs. Hier heeft de studentenbeweging de laatste jaren voor gepleit via verschillende acties en mobilisaties. Dit moet dan ook gezien worden als een kleine overwinning. We zeggen kleine overwinning, aangezien duidelijk is dat er amper compensatie komt voor de studenten die enorme schulden moesten aangaan, en dat er in feite sprake is van een terugkeer naar het oude systeem, dat verre van perfect was. Mobilisaties voor volledige kwijtschelding van studieschuld zijn dan nu ook de volgende stap, op weg naar een strijd voor volledig gratis hoger onderwijs.
Wat betreft de strijd tegen discriminatie, is het ook duidelijk dat de anti-racistische mobilisaties van de laatste jaren hun effect hebben gehad, hoewel het hier gaat om symboolmaatregelen. Zo erkent het kabinet dat er sprake is van institutioneel racisme bij de politie, iets dat een paar jaar terug onmogelijk zou zijn geweest. Uiteraard gaat dit kabinet dit probleem niet oplossen via hervormingen van de politie, maar dat is een andere kwestie.
Niet alle strijd heeft sporen achtergelaten, dat moet ook gezegd worden. Zo is het een goed moment om bijvoorbeeld de Voor 14 campagne van FNV kritisch onder de loep te nemen. Deze campagne zette zich in om het minimumloon te verhogen naar €14, een goed doel waarvoor zeker gemobiliseerd kon worden. Echter, de campagne richtte zich op politieke beïnvloeding via allerlei netwerken van activisten, die gemeentes en politieke partijen onder druk moesten zetten om te pleiten voor verhoging. Na de verkiezingen van maart 2021 zou dan een kabinet gevormd worden dat €14 zou moeten invoeren.
Wat is het resultaat van het nieuwe kabinet? Een stapsgewijze verhoging van het minimumloon van 7,5%. Ter vergelijking, in december 2021 was de inflatie 6,4% ten opzichte van jaar eerder en de gemiddelde inflatie in het jaar 2021 was 2,3%. Mensen op het minimumloon (en veel andere werkers) zullen de komende jaren achteruit gaan als er geen offensief voor hogere lonen komt. Het is dan ook duidelijk dat de strijd voor een hoger minimumloon gekoppeld moet worden aan algemeen loonoffensief en organisatie-offensief om Nederlandse werkers bij de vakbond te krijgen.
Conclusie
Dit kabinet is een voortzetting van het vorige kabinet, hoewel zeker hier en daar het accent verlegd is. Er wordt meer staatsregulering bepleit, met investeringen om de schadelijkste effecten van eerdere bezuinigingen te repareren en de kapitalistische klasse voor te bereiden op een onzekere toekomst van protectionisme binnen een Europees handels- en machtsblok. Vandaar de subsidies om de eigen industrie te promoten.
Omdat er enkele uiterlijke veranderingen zijn, zullen er ook illusies zijn in het nieuwe kabinet. Er zijn immers nieuwe gezichten en ambitieuze doelen met investeringen. Dit alles zal echter verdampen, aangezien het kabinet deze mooie beloften allemaal niet waar kan maken en afhankelijk is van de instabiele staat van de wereldeconomie en internationale betrekkingen.
Rutte IV is een burgerlijk kabinet, dat omziet naar het kapitaal. Meer diversiteit in de ministersploeg zal niets uitmaken. De klimaatplannen zullen in de eerste plaats het bedrijfsleven dienen. De woningbouwplannen zijn niet genoeg om de crisis op te lossen. Er zal onvermijdelijk nieuw verzet komen.
Voor nu is er in de meeste geavanceerde kapitalistische landen sprake van groei, maar zien we eveneens het spook van de inflatie weer opdoemen. Zo wordt de werkende klasse opnieuw het kind van de rekening, in de vorm van hogere prijzen en lagere reële lonen. Hoge inflatie betekent dat er druk komt op de vakbonden om meer te doen, ondanks de vakbondsleiding die het liefst alleen wil polderen. Er is nood aan een loonoffensief om levensomstandigheden te beschermen.
Dit alles maakt één ding duidelijk. Het kabinet dat omziet naar het kapitaal, zal op verzet kunnen rekenen. In deze omstandigheden is nood aan een strijdbare arbeidersbeweging met strijdbare vakbonden en een socialistische partij van de werkende klasse. Waar nog meer nood aan is, is een marxistische tendens in de beweging, die een socialistisch alternatief voor Rutte IV naar voren kan schuiven. Help mee te bouwen aan die tendens en sluit je aan!