In mei keken de heren trots in de lens van de vele aanwezige camera’s. Onder anderen Mark Rutte, Lodewijk Asscher, Bernard Wientjes en Ton Heerts hadden na wekenlang overleg eindelijk een akkoord gesloten dat Nederland uit de crisis zou helpen. Het akkoord zat vol ‘geruststellende’ maatregelen: geen gerommel aan de WW, geen versoepeling van het ontslagrecht en geen bezuinigingen ter waarde van 4 miljard euro. De bedoeling is duidelijk. Het Nederlandse volk moet weer vertrouwen krijgen en daardoor meer geld uitgeven. Rutte en Asscher waren ver gegaan om het benodigde draagvlak voor hun kabinet te krijgen. Om de vakbonden en de werkgevers aan boord te krijgen, waren ze zelfs bereid geweest om de heilige drie procent los te laten. In tegenspraak van hetgeen ze bij de presentatie van het kabinet Rutte II hadden aangekondigd, hoefde het begrotingstekort nog niet onder de drie procent te liggen in 2013. Dat zou dan wel weer in 2014 gebeuren. Eerst maar eens het consumentenvertrouwen herstellen, was de gedachte. Mark Rutte zelf riep Nederland op om op te houden met somberen en weer lekker geld uit te geven.
Tegelijk met deze geruststellende tekenen,werd er ook een kritische kanttekening gemaakt.
Mocht heel Nederland niet massaal de portemonnee trekken deze zomer, dan zou er in augustus weer gekeken worden of er niet alsnog bezuinigd moest worden. De kans dat de consumenten weer veel geld zouden gaan uitgeven, is vanaf het begin zeer klein geweest. De werkloosheid, en het daarmee gepaard gaande koopkrachtverlies, neemt immers ongeremd toe. In plaats van dat de mensen dus meer geld kunnen besteden, moeten ze zelf ook bezuinigen en zullen ze wel twee keer nadenken voordat ze überhaupt de portemonnee trekken. In dit licht is de oproep van Rutte zeer absurdistisch te noemen. Voor ieder weldenkend mens was het dus duidelijk dat dit sociaal akkoord slechts uitstel van executie was. Vroeg of laat zou er alsnog bezuinigd worden.
Achteraf blijkt dat het eerder vroeg dan laat is. De inkt waarmee het sociaal akkoord geschreven is, was nog niet droog of vanuit Brussel kwam het ‘advies’ al binnen dat Nederland op korte termijn zes miljard euro moet bezuinigen wil het in 2014 het begrotingstekort terug brengen naar de heilige drie procent. Het is opvallend te noemen hoe gemakkelijk de heren politici overgaan tot de orde van de dag: het samenstellen van bezuinigingspakketten. Het werk van de politici in Den Haag kan sinds het uitbreken van de economische crisis namelijk tot deze activiteit worden teruggebracht. Zonder dat het sociaal akkoord zelfs maar de tijd had gekregen om effect te hebben op het gedrag van de consument, kon het al naar de prullenbak worden verwezen. Geen enkele politieke partij maakte hier melding van. De enige kritische geluiden die er al te horen waren in de Tweede Kamer, hadden betrekking op welke bezuinigingsvoorstellen wel of niet geaccepteerd werden door het kabinet. D66 en GroenLinks zijn inmiddels afgehaakt en weigeren het kabinet steun. Niet omdat zij niet willen bezuinigen, maar omdat zij ergens anders op willen bezuinigen dan Rutte en Asscher. De manier waarop iemand het politieke landschap kan inrichten, heeft niets meer te maken met ‘links’ of ‘rechts’, maar met de voorkeur van bezuinigingen.
De grootste splijtzwam in dit politieke landschap is zonder twijfel de Europese eis om het begrotingstekort niet groter te laten worden dan drie procent. Sinds het uitbreken van de eurocrisis, hangt deze eis als een zwaard van Damocles boven het hoofd van minister-president Rutte. Deze druk heeft echter niet kunnen voorkomen dat Rutte zeer opportunistisch omgaat met deze eis. Al na gelang de situatie, stelt hij zich strenger of juist toegeeflijker op. Tijdens zijn eerste kabinet, een minderheidskabinet met de gedoogsteun van de PVV, was Rutte niet te vermurwen: drie procent = drie procent. Zijn pogingen om vast te houden aan deze doelstelling, zorgden er zelfs voor dat het kabinet ten val kwam. PVV-leider Geert Wilders vond dat er wel wat soepeler omgegaan mocht worden met deze Brusselse eis en trok na enkele weken vruchteloos onderhandelen de stekker uit het kabinet. In de daaropvolgende verkiezingen bleef Rutte vasthouden aan de eis van drie procent. Hij noemde dit tijdens de debatten op televisie tot vervelens toe ‘verantwoordelijkheid nemen’. Iedere politieke partij die het niet zo nauw nam met de drie procent regel, werd dan ook ‘onverantwoordelijk’ genoemd. Tijdens de onderhandelingen met de PvdA voor het vormen van een tweede kabinet onder leiding van Rutte, bleek het nemen van deze verantwoordelijkheid toch niet zo belangrijk was voor Rutte. In 2013 mocht het begrotingstekort nog boven de drie procent stijgen, zolang het huishoudboekje in 2014 maar op orde was, om een populaire VVD-uitdrukking te gebruiken. Deze plotseling zo soepele houding legde de basis voor het sociaal akkoord, dat inderdaad als uitgangspunt had dat de drie procent nog niet bereikt hoefde te worden in 2013.
Na het sluiten van het sociaal akkoord, ging het vizier van Rutte weer op 2014 en het bereiken van die drie procent. De invulling van een bezuinigingspakket met een waarde van zes miljard euro was vlak voor het begin van het zomerreces het gesprek in Den Haag en zal dat ook zijn wanneer de politici terugkeren van vakantie. Deze onderhandelingen geven het sociaal akkoord geen enkel kans van slagen, omdat het op geen enkele wijze bijdraagt aan het herstellen van het consumentenvertrouwen.
De splijtzwam van drie procent verdeelt de politiek in twee kampen. Het ene kamp benadrukt dat de economie vooral niet kapot bezuinigd moet worden. Volgens deze visie moet het kabinet niet vergeten ook te investeren, zodat mensen weer gestimuleerd worden om geld uit te geven. Wat de uitdragers van deze visie vaak over het hoofd zien, is dat deze investeringen alleen gedaan kunnen worden als het kabinet meer geld leent. En dit geld moet dan vroeg of laat worden terugbetaald. Met rente. Voor de korte termijn is het dan ook een oplossing, maar net als het sociaal akkoord, zou dit ook slechts uitstel van executie zijn.
Het andere kamp houdt juist rigoureus vast aan de eis van drie procent en heeft er alles voor over om dit doel te bereiken, wat in de praktijk neerkomt op bezuinigingen. Het gevolg dan al deze bezuinigingen is echter dat de werkloosheid toeneemt, de koopkracht afneemt en dat het einde van de economische crisis alleen maar verder uit zicht raakt. Om de zaak nog onoverzichtelijker te maken, wisselt het lidmaatschap van beide kampen sterk. Zo kan het zijn dat Rutte eerst vast wil houden aan de drie procent en deze daarna wil loslaten om vervolgens weer terug te keren naar zijn oorspronkelijke positie.
Waar beide kampen echter aan voorbijgaan, is dat deze economische crisis niet opgelost kan worden door extra investeringen en/of extra bezuinigingen. Het wordt steeds duidelijker dat de huidige crisis, zoals de marxisten al vanaf het begin stelden, een crisis van het systeem is. De oplossing moet dan ook buiten het (kapitalistische) systeem worden gezocht. Het enige realistische alternatief dat dan over blijft is het socialisme. Met democratische controle over de sleutelsectoren van de economie houdt het socialisme in dat het wel of niet behalen van de drie procent elke relevantie verliest. Nationalisering van de winstgevende sectoren leidt tot extra inkomsten die nu weggestopt worden in belastingparadijzen. Dit zorgt ervoor dat er genoeg mogelijkheden zijn om te investeren in nuttig werk voor iedereen.
Zoals D66-leider Alexander Pechtold zelf ook al toegaf in de uitzending van Nieuwsuur van vrijdag 6 juli, is politiek Den Haag de grootste rem op het herstel van de economie. Wat Pechtold niet wil toegeven, is dat dit komt door de tunnelvisie van de politici en het blijvende geloof in het kapitalisme om een crisis van datzelfde kapitalisme op te lossen. De enige weg naar het einde van de economische crisis is echter de weg van het socialisme.