Dit document werd, na een grondige discussie op alle niveaus van de Internationale Marxistische Tendens, unaniem goedgekeurd door het IMT Wereldcongres van eind juli 2018, met als oorspronkelijke titel Marxist Theory and The Struggle Against Alien Class Ideas. Het doel van dit werk is om een grens te trekken tussen het marxisme, en een aantal idealistische en postmoderne ideeën van andere klassen, die al enige tijd een laag activisten in academische kringen beïnvloeden en welke op reactionaire wijze worden gebruikt binnen de internationale arbeidersbeweging.
Dit document is een oproep om de theoretische en politieke strijd tegen deze ideeën en methoden te versterken.
De crisis van het kapitalisme heeft veel diepgewortelde stromen van verzet tegen de bestaande maatschappij, haar waarden en moraal, haar ondraaglijke onrecht en haar onderdrukking aan de dag gelegd. De centrale tegenstelling binnen de samenleving is nog altijd die tussen loonarbeid en kapitaal, maar onderdrukking kan vele vormen aannemen, waarvan sommige aanzienlijk ouder en dieper geworteld zijn dan loonslavernij.
Een van de meest universele en pijnlijke vormen van onderdrukking, is de onderdrukking van vrouwen in een door mannen gedomineerde wereld. Het verzet van vrouwen tegen deze gruwelijke onderdrukking is van fundamenteel belang in de strijd voor een socialistische revolutie, die niet bereikt kan worden zonder de volledige deelname van vrouwen aan de strijd tegen het kapitalisme.
Eeuwenlang heeft de stabiliteit van de klassensamenleving een stevige steunpilaar gevonden in het gezin: de knechting van de vrouw, ten behoeve van de man. Deze vorm van slavernij is ouder dan het kapitalisme, zoals Engels ons uitlegde. De opkomst van het patriarchale gezin betekende “de wereldhistorische nederlaag van het vrouwelijke geslacht. De man nam ook in huis het heft in handen, de vrouw werd van haar waardigheid beroofd, geknecht, tot slavin van zijn lusten en louter een werktuig om kinderen voort te brengen.” Deze dominantie van de man en de ondergeschikte positie van vrouwen in de samenleving en het gezin, worden nu ter discussie gesteld, net als andere barbaarse instituties die wij geërfd hebben uit het verleden. Waarom moeten vrouwen hun positie als tweederangsburgers blijven tolereren? De discussie over de rol van de vrouw in de samenleving en het gezin heeft revolutionaire implicaties en kan leiden tot een discussie over de kapitalistische samenleving zelf.
De seniele aftakeling van het kapitalisme leidt tot een ernstige verslechtering van de omstandigheden van alle arbeiders, maar in het bijzonder die van vrouwen en jongeren. Velen hebben onvoldoende toegang tot fatsoenlijk werk of huisvesting. Alleenstaande ouders en hun kinderen zijn gedoemd tot armoede en oeverloze ellende. Voor velen wordt het moeilijk of zelfs onmogelijk om een dak boven het hoofd te krijgen. Op de werkvloer krijgen vrouwen te maken met ongelijke beloning en worden ze lastiggevallen. De situatie is werkelijk ondraaglijk.
Men kan de mate van beschaving van een bepaalde cultuur afmeten aan de wijze waarop men omgaat met vrouwen, kinderen en ouderen. Het moderne kapitalisme is, aldus beschouwd, veel onbeschaafder, wreder en onmenselijker dan vroegere maatschappijvormen. De vervreemding en vernedering van de mens, de onverschilligheid voor menselijk lijden en het obscene egoïsme hebben ongekende niveaus bereikt.
De degeneratie van de kapitalistische samenleving toont zich in de meest ruwe vorm in de geweldsepidemie tegen vrouwen. In India, Pakistan, Argentinië, Mexico en andere landen heeft deze zich geopenbaard in de vorm van een ongehoord aantal ontvoeringen, verkrachtingen en moorden. Maar in samenlevingen die zich als beschaafd beschouwen, worden vergelijkbare gruwelen begaan tegen vrouwen en kinderen. Dit zijn weerzinwekkende ziektesymptomen van een maatschappij die rijp is om omvergeworpen te worden.
Een groeiend gevoel van vervreemding, onrecht en onderdrukking voedt een algemene verzetsbeweging van vrouwen tegen de huidige stand van zaken. Het ontwaken van miljoenen vrouwen, in het bijzonder de jongere generatie die een brandende verontwaardiging voelt over de discriminatie, de onderdrukking, en de vernedering waar zij aan worden onderworpen onder een onrechtvaardig systeem, is een grondig progressief en revolutionair fenomeen dat moet worden aangemoedigd en gesteund met het grootste enthousiasme.
Het spreekt voor zich dat marxisten onverdeelde voorstanders zijn van de volledige emancipatie van de vrouw. Laat daar geen onduidelijkheid of onzekerheid over bestaan. We moeten - niet enkel in woorden, maar ook in daden - vechten tegen de onderdrukking van vrouwen op alle niveaus. Wij mogen nooit de indruk laten bestaan dat dit ook maar enigszins een secundaire kwestie zou zijn die men kan onderbrengen bij de algemene categorie van de klassenstrijd. Het zou voor de zaak van het marxisme fataal zijn, als vrouwen geloven dat marxisten bereid zijn om de strijd voor hun rechten uit te stellen tot na de overwinning van het socialisme. Dat is alleszins onjuist en een valse karikatuur van het revolutionair marxisme.
Hoewel het waar is dat de volledige emancipatie van de vrouw (en de man) slechts in een klasseloze samenleving bereikt kan worden, is het evenzeer waar dat een dergelijke samenleving enkel kan worden geschapen door het kapitalisme via een revolutie omver te werpen. Het kan niet van vrouwen worden verlangd dat zij hun dringende behoeften aan de kant zetten en de komst van het socialisme afwachten. De overwinning van het socialisme is ondenkbaar zonder de dagelijkse strijd voor vooruitgang onder het kapitalisme.
Marxisten moeten om twee redenen vechten voor iedere hervorming die de levensomstandigheden van arbeiders onder het kapitalisme kan verbeteren. Ten eerste vechten wij om de arbeiders te beschermen tegen uitbuiting en om onze levensomstandigheden, democratische rechten en de meest elementaire voorwaarden voor een beschaafd bestaan te verdedigen; om cultuur en beschaving te verdedigen tegen barbarij. Ten tweede kan een klasse slechts door de ervaring van de dagelijkse strijd een gevoel ontwikkelen van haar macht, een organisatorische kracht ontwikkelen en tot het collectieve bewustzijn komen dat de geschiedenis van haar eist.
Eisen dat arbeiders hun dagelijkse behoeften aan de kant zetten “in het belang van de revolutie”, zoals de dogmatici en sektariërs doen, is het toppunt van domheid. Dat zou ons verdoemen tot vruchteloze isolatie. Op die manier zou de socialistische revolutie altijd een hersenschim blijven. Op dezelfde wijze is de strijd voor de vooruitgang van vrouwen, tegen reactionair mannelijk chauvinisme, voor progressieve hervormingen en volledige gelijkheid op sociale, politieke en economische vlakken, een fundamentele plicht van alle werkelijk revolutionaire marxisten.
Op 8 maart 2018 kon men in Spanje het kolossale revolutionaire potentieel van de vrouwenbeweging zien, toen 5,3 miljoen mensen (zowel vrouwen als mannen) gehoor gaven aan de oproep tot stakingsactie. Honderdduizenden deden mee aan demonstraties in heel Spanje. Deze grootse mobilisatie werd gehouden onder het vaandel van het feminisme, hoewel zij een enorme ontevredenheid weerspiegelde die zich heeft opgehoopt in de Spaanse samenleving. De gepensioneerden hadden bijvoorbeeld rond die tijd ook grootschalige demonstraties op touw gezet.
De kwesties die hier centraal stonden, hielden echter verband met vrouwenonderdrukking: ongelijke beloning; intimidatie en geweld tegen vrouwen binnen het gezin, op het werk, en in het onderwijs; de last van het huishoudelijk werk; enz. Een exemplarisch geval was de gruwelijke groepsverkrachting in Pamplona en het schandalige gedrag van de rechtse rechters, wat een duidelijk bewijs was van het onmiskenbaar rotte en reactionaire karakter van de Spaanse staat, politie en rechterlijke macht - een erfenis van de dictatuur van Franco, als gevolg van het verraad van de zogenoemde Democratische Overgang.
Het is een elementaire waarheid van het marxisme dat het nodig is om een zorgvuldig onderscheid te maken tussen progressieve en reactionaire elementen in iedere massabeweging. Het staat buiten kijf dat er een geweldig progressief element bestond in deze uitzonderlijke beweging. Wij steunden deze beweging niet enkel; wij steunden haar vol energie en enthousiasme.
Het zou echter volledig eenzijdig en onjuist zijn om alleen dit aspect van de beweging te benadrukken en de andere kant te negeren. Wat was de rol van de leiders van deze beweging? Zij eisten dat er piketten en afzonderlijke blokken met enkel vrouwen zouden zijn. Zij wilden alleen paarse vlaggen toelaten. Enkel vrouwen moesten volgens hen staken, en de mannen moesten hun plaatsen op het werk innemen. De mannen moesten stakingsbrekers worden!
Dit zou de omvang van de 8-maartbeweging sterk beperkt hebben en een algemene staking geheel onmogelijk hebben gemaakt. Dit ging volledig in tegen het belang van de beweging en toonde de kleingeestigheid en de reactionaire en verdelende politiek van burgerlijke en kleinburgerlijke feministen.
Onze Spaanse kameraden hebben op energieke wijze geïntervenieerd in deze massabeweging en werden welwillig aangehoord. Wij noemen onszelf geen feministen, maar wij maken het altijd overduidelijk dat wij vóór de strijd voor vrouwemancipatie zijn en dat wij aan de zijde vechten van iedereen die vecht tegen onderdrukking. Bij geen enkele bijeenkomst of demonstratie vonden wij vooroordelen tegen ons, tenminste niet van de grote meerderheid van de vrouwen die zich feminist noemen.
Is het waar dat het feminisme geen filosofische school of theorie is? Dat hangt ervan af. Het is zeker waar dat de miljoenen die meededen aan de demonstraties en stakingen in Spanje op 8 maart, onder het vaandel van het feminisme, niets te maken hadden met de feministische vooroordelen van de leiding. Zij vochten instinctief tegen reactionaire fenomenen die hen vervulden met verontwaardiging. Dat is het beginpunt voor revolutionaire ontwikkelingen.
De leiding van deze beweging was echter in handen van burgerlijke en kleinburgerlijke feministen die ongetwijfeld een filosofische school en een zekere ideologie vertegenwoordigen die niet alleen lijnrecht tegenover het marxisme, maar feitelijk ook de emancipatie van vrouwen als zodanig staat.
Het concept van het feminisme is tegenwoordig zo breed dat het nagenoeg betekenisloos is. Iedereen is plotseling een “feminist”. Zelfs reactionaire politici van de Volkspartij (PP) omschrijven zich als feminist omdat zij vrouwelijke ministers hebben (allemaal even reactionair en corrupt als hun mannelijke collega’s), begrijpt u wel?
De nieuwe tweedehandsversie van de PP, Ciudadanos, gaat er prat op dat zij uiteraard “feministisch” is, maar de werkelijkheid van dit burgerlijke feminisme werd onthuld door de partijleider, Albert Rivera. Hij zei dat hij de feministische staking niet kon steunen “omdat zij antikapitalistisch was.” Wij zouden ook graag benoemen dat de politici van Ciudadanos die wél naar de demonstratie waren gegaan, door de demonstranten werden uitgejouwd en buitengesloten.
Zelfs in de meest geavanceerde sectoren kan men allerlei soorten illusies en verwarring vinden, opzettelijk verspreid door de burgerlijke en kleinburgerlijke theoretici van het feminisme. Een ander wijdverspreid idee is het “transversale” karakter van de beweging, dat wil zeggen dat de beweging alle vrouwen, ongeacht klasse of politieke ideologie, in zich moet opnemen.
We kunnen deze misvattingen bestrijden en uit de wereld helpen met een geduldige en vriendelijke benadering, maar wij moeten dit onder onze eigen vlag doen. Om de beste elementen voor ons te winnen, is het noodzakelijk dat wij te allen tijde een sterk en helder marxistische standpunt innemen.
Moeten wij ons feministen noemen om ons aan te sluiten bij deze belangrijke laag? De ervaring leert dat dit niet nodig is. Neem het volgende voorbeeld. In Antequera (Málaga) organiseerden wij een bijeenkomst met als onderwerp de feministische staking van 8 maart. Hier waren verschillende vrouwelijke sprekers van vakbonden en linkse organisaties bij aanwezig. Een van onze vrouwelijke kameraden sprak het gezelschap toe, vertelde dat ze vakbondsactiviste en revolutionair marxist was, en legde ons programma uit. Na afloop kwam er een groep jonge vrouwen op haar af en zij vertelden ons dat zij zich graag bij ons wilden aansluiten. Deze jonge vrouwen zouden zich ongetwijfeld feminist noemen, maar zij konden zich moeiteloos vereenzelvigen met het programma van het marxisme.
Als onze kameraden een sektarische en dogmatische houding hadden aangenomen tegenover deze beweging, zouden zij zich zonder twijfel van vrouwen als deze hebben vervreemd. Marxisten zouden nooit zoiets doms doen. Toch moeten wij altijd een houding aannemen die strookt met onze beginselen; wij moeten duidelijk maken dat wij marxisten zijn, dat wij strijden voor vrouwenrechten én dat wij van mening zijn dat deze strijd enkel kan slagen als onderdeel van een algemene revolutionaire klassenstrijd voor een radicale verandering van de samenleving.
Men zou deze houding kunnen vergelijken met de houding van marxisten ten opzichte van het nationale vraagstuk. Steunen wij de Catalaanse onafhankelijkheid van de Spaanse staat? Ja, maar wij leggen tegelijkertijd uit dat onafhankelijkheid, op basis van het kapitalisme, niets op zal lossen. Wij staan voor een Catalaanse Arbeidersrepubliek, die in de toekomst deel zou kunnen uitmaken van een socialistische federatie van Iberische volkeren.
Maar noemen wij ons marxistische nationalisten? Zeker niet! Wij zijn geen nationalisten; wij staan voor proletarisch internationalisme. Het is onderdeel van ons programma dat wij de strijd van het Catalaanse volk steunen om zich te bevrijden van het juk van de reactionaire Spaanse staat, de verrotte PP-regering en de ondemocratische monarchie - een erfstuk van Franco. De term “marxistisch nationalist” is echter een contradictio in terminis.
Onze ervaring in Catalonië geeft wederom aan dat het niet noodzakelijk is om zulk verwarrend taalgebruik te hanteren om de beste en meest revolutionaire elementen onder de arbeiders en de jongeren te overtuigen. Velen van hen beginnen de beperkte en reactionaire aard van burgerlijk en kleinburgerlijk nationalisme te begrijpen en gaan op zoek naar een radicaal, revolutionair alternatief op klassenbasis.
Alle vraagstukken - nationale onderdrukking, vrouwenemancipatie, de strijd tegen racisme - hebben uiteindelijk een klassenkarakter. Dat is wat het marxisme onderscheidt van nationalisme, feminisme en elke andere uiting van de strijd tegen onderdrukking.
De Spaanse beweging van 8 maart laat dit duidelijk zien. De massabeweging tegen vrouwenonderdrukking heeft geweldig revolutionair potentieel, maar dit potentieel kan slechts worden benut als de beweging de nauwe grenzen van het burgerlijk en kleinburgerlijk feminisme overstijgt, en zich verenigt met een algemene beweging van de werkende klasse om de samenleving te veranderen. Het is onze taak om haar te helpen bij de nodige overgang.
Wij zullen deelnemen aan zulke bewegingen en proberen om de beste elementen voor ons te winnen, maar moeten tegelijkertijd de klassenverdeling, die binnen al deze bewegingen bestaat, naar buiten brengen. Wij zullen ons baseren op dat wat progressief is binnen deze bewegingen, en de burgerlijke en kleinburgerlijke elementen onthullen en bekritiseren.
Het belang van theorie
Friedrich Engels benadrukte altijd het belang van theorie voor een revolutionaire beweging. Hij wees erop dat er niet twee soorten strijd zijn, politieke en economische, maar drie. De theoretische strijd is even belangrijk als de eerste twee. Lenin was het hier geheel mee eens. Hij schreef in Wat te doen?:
“Zonder revolutionaire theorie kan er geen revolutionaire beweging bestaan. Men kan op deze gedachte in een tijd, waarin de mode van het preken van opportunisme hand in hand gaat met de geestdrift voor de engste vormen van de praktische actie, niet genoeg de nadruk leggen.”
Men kan slechts een werkelijk Marxistische Internationale bouwen op voorwaarde dat men de marxistische beginselen verdedigt. Dit betekent een onverbiddelijke strijd tegen alle soorten revisionistische ideeën, die in essentie de druk op de arbeidersbeweging reflecteren die wordt uitgeoefend door andere klassen.
Marx en Engels voerden een onverbiddelijke strijd tegen alle pogingen om de ideeën van de beweging te doen verwateren. Zij stelden meedogenloos alle onjuiste theorieën aan de kaak. Eerst de utopisch socialisten, later de volgelingen van Proudhon en Bakoenin, en ten slotte kathedersocialisten als Dühring, die “pientere” professoren die onder het mom van het “bij de tijd brengen van het socialisme” het marxisme van zijn revolutionaire essentie wilden ontdoen.
Lenin verklaarde vanaf het begin van zijn revolutionaire activiteit de oorlog aan "jongeren" die, net als Dühring, beweerden dat de ideeën van Marx waren verouderd en moesten worden herzien, die “vrijheid van kritiek” eisten. Hij toonde aan dat dit “verzet tegen dogmatisme” slechts een voorwendsel was voor mensen die de revolutionaire inhoud van het marxisme wilden vervangen door “kleine daden”. Deze trend heeft zich later gekristalliseerd in het mensjewisme.
Later, in de periode van reactie na de nederlaag van de Revolutie van 1905, kwam de wanhoop die onder de intelligentsia leefde, ook tot uiting binnen het bolsjewisme: een deel van het leiderschap (Bogdanov en Loenatsjarski) begon de filosofie van het subjectief idealisme (neokantianisme) en mysticisme, die destijds in de mode waren, te weerspiegelen.
Het is geen toeval dat Lenin een van zijn belangrijkste filosofische werken, Materialisme en empiriokriticisme, schreef om deze ideeën te bestrijden. Lenin was tevens bereid om met de meerderheid van de bolsjewieken te breken vanwege deze filosofische vraagstukken, die ook verband hielden met ultralinkse standpunten.
Trotski was, voor zijn dood, verwikkeld geraakt in een hevige strijd tegen een kleinburgerlijke stroming binnen de Amerikaanse SWP[1] (Burnham en Shachtman) over het vraagstuk van de klassenaard van de Sovjet-Unie. Hij legde uit dat hun verkeerde standpunt, dat steun voor de Sovjet-Unie afwees, enerzijds de druk op de SWP van andere klassen weerspiegelde (die van de kleinburgerlijke intellectuelen) en anderzijds de verwerping van de marxistische filosofie (dialectiek) inhield.
Uit deze voorbeelden kunnen wij opmaken dat de theoretische strijd een levensbelangrijke rol heeft gespeeld in de geschiedenis van onze beweging. Wat de Internationale Marxistische Tendens (IMT) onderscheidt van alle andere tendensen is onze zorgvuldige aandacht voor theorie. Het marxisme heeft, gedurende anderhalve eeuw, een wetenschappelijk programma gebouwd op de wetten die gelden met betrekking tot de bewegingen van de kapitalistische samenleving. Deze reusachtige verworvenheid moeten wij verdedigen tegen aanvallen van rechts en van “links”.
De IMT kan zich, in dit opzicht, trots beroepen op een zekere traditie. Toen velen het marxisme lieten vallen, ook voormalige “communisten”, bleven wij onverbiddelijk de fundamentele ideeën van Marx, Engels, Lenin en Trotski verdedigen. Onze website, marxist.com, heeft een geweldige reputatie opgebouwd vanwege de theoretische helderheid die men daar kan vinden. Dit is wat ons van andere tendensen binnen de arbeidersbeweging onderscheidt.
Wij hebben altijd geweigerd om concessies te doen aan revisionisten die burgerlijke en kleinburgerlijke ideologieën weerspiegelen. Wij blijven doof voor de klaagliederen over “nieuwe ideeën”, ter vervanging van de zogenaamd “ouderwetse” ideeën van Marx. Dit zijn eigenlijk de meest moderne ideeën. Het zijn de enige ideeën die de huidige crisis kunnen verklaren en ons een uitweg kunnen bieden.
Het verval van cultuur
Er zijn tijdperken in de geschiedenis aan te wijzen die worden gekenmerkt door pessimisme, twijfel en wanhoop. In zulke tijdperken zoeken mensen naar een levensvatbaar, revolutionair alternatief, omdat zij het vertrouwen in de maatschappij kwijt zijn. Maar deze maatschappij, op sterven na dood, heeft nog altijd invloed. Hoewel zij geen positieve steun meer kan afdwingen, geeft zij nog altijd negatieve gevoelens af, zoals een lijk een rotte geur afgeeft.
Aanvankelijk geloofde de bourgeoisie in vooruitgang, omdat het kapitalisme, ondanks alle gruwelen en uitbuiting, nog steeds een progressieve rol speelde in de ontwikkeling van de productiekrachten en aldus de basis legde voor een hoger, socialistisch stadium in de ontwikkeling van onze samenleving.
In het verleden had de bourgeoisie, toen deze nog een progressieve rol speelde, een revolutionaire ideologie. Deze bracht grootse en originele denkers voort: Locke en Hobbes, Rousseau en Diderot, Kant en Hegel, Adam Smith en David Ricardo, Newton en Darwin. Toch laat de intellectuele productie van de bourgeoisie in onze periode tekenen van verval zien. De postmoderne verwarring die tegenwoordig voor filosofie doorgaat, verraadt een abject intellectueel faillissement. De intellectuele snobs die rondlopen op de universiteiten minachten de filosofen van weleer. De armoede van hun filosofie is desalniettemin evident; zij zijn niets vergeleken met deze grote denkers.
Het postmodernisme ontkent historische vooruitgang in het algemeen, omdat de maatschappij die het heeft voortgebracht ons niet langer vooruit kan brengen. Dat dit postmoderne “narratief” serieus kan worden genomen en wordt beschouwd als een nieuwe filosofie, is een vernietigend oordeel en legt het faillissement bloot van het kapitalisme en de burgerlijke intelligentsia, in deze tijden van imperialistisch verval. Zoals Hegel al zei: “Door het geringe waarmee de noden van de menselijke geest bevredigd kunnen worden, kunnen we de omvang van zijn teloorgang vaststellen." (onze vertaling - red.)
Dit is geen toeval. Onze tijd wordt gekenmerkt door ideologische verwarring, afvalligheid, desintegratie en verstrooiing. Onder deze omstandigheden maakt een gevoel van pessimisme zich meester van de intelligentsia, die onlangs nog het kapitalisme als een onuitputtelijke bron van carrières en prettige levensomstandigheden zagen.
Om de bankiers te redden, maakt het kapitalisme zich klaar om de rest van de maatschappij te slachtofferen. Miljoenen mensen gaan een onzekere toekomst tegemoet. Het verval benadeelt niet alleen de arbeidersklasse, maar ook de middenklasse, de studenten en hoogleraren, onderzoekers en technici, muzikanten en andere kunstenaars, docenten en dokters.
Er gebeurt iets in de middenklasse, wat tot uitdrukking komt in de intelligentsia. Dit is een klasse die, tussen de kapitalisten en de arbeiders in gepositioneerd, de onzekerheid aan den lijve ondervindt. Sommigen radicaliseren en schuiven op naar links; anderen, in het bijzonder aan de universiteiten, worden overmeesterd door pessimisme.
Ze zeggen: “Er bestaat niet zoiets als vooruitgang.” Ze bedoelen: ”De huidige maatschappij kan niet garanderen dat morgen niet erger zal zijn dan vandaag.” Dat klopt ook, maar in plaats van te concluderen dat wij moeten strijden om het huidige systeem omver te werpen - dat ons in dit historische slop heeft gebracht, dat de gehele toekomst van de beschaving en cultuur, en zelfs het menselijke ras bedreigt - houden zij vol dat er niet zoiets bestaat als vooruitgang en krimpen zij ineen.
Uit dit gebrek aan visie, deze bekrompenheid en intellectuele lafhartigheid, volgen logischerwijs andere conclusies: geen revoluties, maar “kleine daden” als discussies over woorden en “narratieven”, een terugtrekking tot subjectiviteit, een ontkenning van de klassenstrijd, “mijn onderdrukking weegt zwaarder dan die van jou.” Deze leiden tot een eindeloze opdeling en uiteindelijk een atomisering van de beweging.
De ideeën waar Lenin zo hard tegen streed in 1908 verschillen uiteraard in sommige opzichten van de ideeën van vandaag, maar dit zijn slechts verschillen in vorm. De inhoud is vergelijkbaar, of zelfs identiek, en de praktische gevolgen zijn zuiver reactionair.
Een tijdperk van afvalligheid
Lenin was altijd eerlijk over problemen en moeilijkheden. Zijn leus was: “Zeg altijd waar het op staat.” Soms is de waarheid onaangenaam, maar wij moeten altijd de waarheid vertellen. Het is een feit dat, door een samenloop van objectieve en subjectieve omstandigheden, de revolutionaire beweging aan kracht heeft ingeboet en is teruggebracht tot een kleine minderheid. Dat is de waarheid en zij die deze waarheid in twijfel trekken, houden zichzelf en anderen voor de gek.
In de afgelopen decennia is het geschreeuw om een herziening van de fundamentele aannames van het marxisme, oorverdovend geworden. Het marxisme is, zo zegt men, synoniem met “dogmatisme” of zelfs “stalinisme”. Deze wanhopige zoektocht naar “moderne ideeën”, die zogenaamd de “oude ontkrachte ideeën” van het marxisme zullen verdringen, komt geheel niet uit de lucht vallen.
De arbeidersklasse leeft niet afgezonderd van andere klassen. Het is dus onvermijdelijk dat zij met de invloed van andere klassen en hun ideologieën te maken krijgt. Wij wonen en werken binnen de samenleving en worden constant blootgesteld aan deze druk en stemmingen. De heersende gevoelens binnen de samenleving kunnen ook de arbeidersklasse en haar organisaties binnendringen. In periodes waarin deze klasse niet erg actief is, wordt de invloed van de bourgeoisie en de kleinburgerij versterkt.
Na een lange tijd van inactiviteit van de arbeiders, traden de kleinburgerlijke elementen naar voren. Zij schoven de arbeiders opzij en al deze “pientere” lieden, die alle strijdlust hadden verloren, verdrongen de stem van de arbeiders door in koor te beargumenteren dat revolutie tot niets anders leidt dan tranen en teleurstellingen.
Na de val van het stalinisme heerste er een algemeen gevoel van verwarring en ideologische afvalligheid. Velen verlieten de communistische beweging; cynisme en scepsis kwamen in de mode. Linkse intellectuelen, ontgoocheld door het verraad van de socialistische en communistische partijen, reageerden niet door te breken met het stalinisme of het reformisme, maar door afstand te nemen van het marxisme en het revolutionair socialisme.
Velen, in het bijzonder ex-stalinisten, gaven het marxisme en de strijd voor socialisme op, en begonnen een grootmoedige jacht naar “nieuwe methoden” (die zij, zoals de pot goud aan het einde van de regenboog, nooit zullen vinden). Deze grijze cynici vinden hun jeugddromen nu maar dwaas (“jeugdzonden”, zoals de aartsrevisionist Heinz Dieterich[2] ze noemt). Men voelt een dringende noodzaak om af te rekenen met het verleden, om deze kleine jeugdzonden goed te maken, om zo nieuwe generaties het rechte pad te wijzen.
De organisaties van de arbeidersbeweging werden langzaam maar zeker naar rechts geduwd. De arbeiders werden opzij geschoven door de baantjesjagers uit de middenklasse, die hoge functies te pakken kregen. Dit zorgde er weer voor dat veel arbeiders vervielen tot inactiviteit, wat op zijn beurt weer leidde tot de groei van het kleinburgerlijke element.
In zulke tijden wordt de stem van de arbeider verdrongen door reformistische spreekkoren, die blijven spreken over “innovaties” zoals het “nieuw realisme” of New Labour” en ga zo maar door. Kleinburgerlijke ideeën krijgen de overhand. Ideeën zoals klassenpolitiek en revolutionair socialisme worden “ouderwets” verklaard. In plaats van “dogmatisch marxisme” krijgen we velerlei verschillende ideeën: pacifisme, feminisme, de ideeën van de milieubeweging – in feite elk denkbaar “-isme”, behalve natuurlijk het marxisme of het socialisme.
Trotski heeft een dergelijk fenomeen behandeld in Het Overgangsprogramma van 1938: “De tragische nederlagen van het wereldproletariaat in een lange reeks van jaren, veroordeelden de officiële organisaties tot nog groter conservatisme en dreven tegelijkertijd de teleurgestelde kleinburgerlijke “revolutionairen” op zoek naar “nieuwe wegen”. Zoals steeds in tijdperken van reactie en verval, schieten kwakzalvers en charlatans als paddenstoelen uit de grond. Zij willen de hele manier van revolutionair denken herzien. In plaats van uit het verleden te leren, “verwerpen” ze het. Sommigen ontdekken dat het marxisme gefaald zou hebben, anderen verkondigen de ineenstorting van het bolsjewisme. Sommigen leggen de revolutionaire leer de verantwoording op voor de fouten en misdaden van diegenen, die haar verraden hebben, anderen wijzen het medicijn af, omdat het geen bliksemsnelle en wonderbaarlijke genezing kan brengen.
De meest stoutmoedigen beloven een middel voor alle kwalen te ontdekken en geven de raad, in afwachting daarvan de klassenstrijd op te schorten. Talrijke profeten van een nieuwe moraal hebben de bedoeling de arbeidersbeweging met behulp van een ethische homeopathie te herstellen. De meeste van deze apostelen worden, zonder ooit het slagveld te betreden, zelf morele invaliden. Zo worden aan het proletariaat oude recepten, die al lang in de archieven van het pre-marxiaans socialisme begraven zijn, als allerlaatste nieuwtje voorgeschreven.” (Leon Trotski, Het Overgangsprogramma - marxists.org, licht door ons aangepast, red.)
Vandaag de dag staat het er niet veel beter voor met de ultralinkse sektes, die een bestaan bij elkaar scharrelen in de marges van de arbeidersbeweging. Zij halen Marx, Lenin en Trotski om de zin aan, maar zij nemen niet eens de moeite om hun werken te herdrukken. Zij geven de voorkeur aan "moderne" (of “postmoderne”) ideeën die zij klakkeloos van de bourgeoisie en de kleinburgerij hebben overgenomen. De sekte van Ernest Mandel (het zogenaamde Verenigd Secretariaat van de Vierde Internationale) is het meest zuivere voorbeeld hiervan.
Aan het andere uiteinde vindt men de aanhangers van Taaffe (CWI), de SWP in Groot-Britannië, en Lutte Ouvrière in Frankrijk, die terugvallen in het moeras van het “economisme”[3], wat Lenin scherp afwees. Het demagogische masker van het “arbeiderisme” en de afwijzing van studenten en intellectuelen als geheel, is slechts een façade die dient om de minachting voor theorie en de vervanging van revolutionaire politiek door “praktische politiek” en zogenaamde “belangrijke kwesties” te verhullen. Welke afwijking van het echte marxisme erger is, is moeilijk te zeggen.
“Nieuwe ideeën in de plaats van oude”
In het verhaal van Aladdin vermomt een tovenaar zich als een straatverkoper. Hij biedt nieuwe, glimmende olielampen aan in ruil voor oude. De prinses in het verhaal gaat hier dom genoeg op in en verliest zo de geest in de lamp. Het is een vermakelijk verhaal, maar de boodschap is ernstig: het is dom om dingen van bewezen waarde te ruilen tegen glimmend goud, dat een illusie blijkt te zijn.
Hoe ironisch dat precies nu, nu de crisis van het kapitalisme het marxisme heeft gerechtvaardigd, er een heuse wedstrijd gaande is binnen de "linkerzijde" om het marxisme overboord te gooien, alsof het slechts ballast is. De voormalige “communisten” spreken überhaupt niet meer over het socialisme en hebben de werken van Marx en Engels bij het grofvuil gezet.
De ideeën van het revolutionair marxisme worden voorgesteld als ouderwets en onbelangrijk. De intellectuelen en “progressieven” uit de middenklasse vallen over elkaar heen om het marxisme in diskrediet te brengen. Deze algehele sfeer van ideologische verwarring, waarin de marxistische "orthodoxie" in twijfel wordt getrokken, kan zelfs een schadelijk effect hebben binnen onze eigen rangen.
Dit is niet de eerste keer dat we zulke dingen gezien hebben. Deze antirevolutionaire, reformistische tendensen zijn altijd in de beweging aanwezig geweest. Marx, Lenin, Engels en Trotski moesten allemaal, zoals we gezien hebben, weerstand bieden aan dezelfde campagne voor “nieuwe ideeën”, de strijdleus van iedere revisionist sinds Dühring en Bernstein. We hebben sommige van deze “eigentijdse alternatieven” behandeld in het boek van Alan Woods, Reformism or Revolution, Socialism of the 21st century, Reply to Heinz Dieterich.
Deze voortdurende veldtocht om het marxisme te herzien, weerspiegelt de moedeloosheid van de oudere lagen. Ontmoedigd door nederlagen en mislukkingen in het verleden, hebben zij de wil verloren om te vechten voor revolutionaire veranderingen in de praktijk. Zij willen echter hun geweten sussen door te doen alsof zij marxisten zijn die, nu zij “ouder en wijzer” zijn, begrijpen dat de “oude ideeën” uiteindelijk slechts utopische dromen waren, zonder enige praktisch belang in de wereld van nu.
Het enige doel van deze argumenten is om de aandacht van de jeugd af te leiden, zoveel mogelijk verwarring te zaaien en een barrière op te werpen om een nieuwe generatie toegang tot het marxisme te ontzeggen. Zij weerspiegelen de campagne van de bourgeoisie tegen het socialisme en het communisme, maar toch zijn ze veel gevaarlijker en schadelijker, omdat deze veldtocht onder een vals vaandel wordt gevoerd.
De voorstanders zijn tegen revolutie en tegen het socialisme, maar zij willen dit niet toegeven. Misschien niet eens aan zichzelf. In hoeverre zij de onzin die zij opschrijven werkelijk geloven, kan slechts een beroepspsycholoog vaststellen. Zij verstoppen hun reactionaire, antirevolutionaire en antisocialistische boodschap onder een dikke laag “linkse” en “radicale” frasen, waardoor het nog moeilijker wordt voor de meeste mensen om deze te herkennen. De ideeën van het socialisme worden verwaterd, herzien of simpelweg losgelaten.
De marxistische stroming is niet immuun voor de druk van het kapitalisme. De verwarde en pessimistische grillen van de intellectuelen uit de middenklasse kunnen soms worden overgenomen door de marxistische bewegingen, waar zij zich manifesteren als een constante aanval op “afstompende orthodoxie” en een voortdurende oproep om nieuwe dingen te bedenken. Dit alles doet ons denken aan de lokroep van de tovenaar uit het verhaal van Aladdin.
De gevaren van werk onder studenten
Revolutionair socialisten zijn woeste aanvallen tegen het socialisme en communisme gewend – niet alleen van hen die op de bres staan voor het kapitalisme en het imperialisme, maar ook van de reformisten (zowel linkse als rechtse) en de zogenaamde radicale kleinburgerlijke intellectuelen, waarvan sommige wel tegen het kapitalisme willen vechten, maar niet het minste idee hebben hoe.
We hebben altijd het belang van werk met studenten en de jeugd benadrukt. Hier plukken wij de vruchten van, niet alleen in Groot-Brittannië, maar ook in veel andere landen, waaronder de VS en Canada. We moeten deze oriëntatie voorlopig voortzetten, maar wij moeten voorzichtig letten op de manier waarop dit wordt gedaan.
Het is waar dat werk onder studenten ons veel mogelijkheden biedt, maar het is net zo goed waar dat het veel gevaren en risico’s met zich meebrengt. Wij moeten altijd in het achterhoofd houden dat deze gevaren bestaan, om ernstige gevolgen te kunnen voorkomen. Wij moeten onthouden dat universiteiten vol zitten met mensen die tot andere klassen behoren en altijd onderhevig zijn aan de ideeën van de bourgeoisie en kleinburgerij.
Een studentenmilieu is nog altijd merendeels (klein)burgerlijk, wat ook studenten uit de werkende klasse beïnvloedt. In veel gevallen willen zij maar al te graag de maatschappelijke ladder opklimmen en deze vervolgens omstoten om hun eigen klasse ver achter zich te laten en artsen, advocaten en politici te worden. Dit is niet altijd het geval, maar wel vaak genoeg.
Universiteiten zijn een doorgeefluik voor reactionaire burgerlijke ideeën, broeikassen waar de bourgeoisie duizend en één vreemde en wonderlijke ideeën kan bedenken om de jeugd om de tuin te leiden en revolutie uit het hoofd te praten. Universiteiten zijn geen “tempels der wetenschap” maar fabrieken waar op grote schaal ideologische voorvechters van het kapitalisme worden geproduceerd.
In dit tijdperk van seniel kapitalistisch verval zijn universiteiten verworden tot giftige moerassen waar reactionaire ideeën floreren en er geen mens is die ze durft ze te weerspreken, zo lijkt het.
Het is de plicht van marxistische studenten om deze ideeën te bestrijden. Niet alleen de openlijk reactionaire ideeën van de gevestigde burgerlijk-academische orde, maar ook tal van andere verwarde denkbeelden van "progressieve" en "radicale" kleinburgerlijke elementen die doen alsof zij tegen het systeem zijn, maar zich in de praktijk beperken tot machteloze uitvallen tegen dit of dat symptoom.
Een ideologisch wapen van de reactie
Het is ook geen toeval dat voorstanders van deze ideeën naar voren zijn gekomen in de late jaren '80 en jaren '90 van de vorige eeuw. De klassenstrijd nam af en er werd een grootschalige antimarxistische campagne op de universiteiten op touw gezet. Mensen die zich in de jaren '70 en vroege jaren '80 hadden ingelaten met revolutionaire bewegingen, werden door universiteiten ingekapseld en op aangename posities geïnstalleerd, met als doel het marxisme aan te vallen.
Deze aanvallen waren deels van een grove, openlijk pro-kapitalistische soort, maar andere aanvallen waren meer vermomd en sluw. Intersectionaliteit en identiteitspolitiek stelden de “linkse” intellectuelen gunstig in staat om de klassenstrijd en het socialisme achter zich te laten, maar hun toewijding aan “progressieve doeleinden” in stand te houden.
Het is geen toeval dat deze ideeën door de heersende klasse overal in het onderwijs naar voren worden gebracht. Queer theory komt voort uit de postmoderne stroming en andere idealistische en subjectivistische ideeën die als reactie op het marxisme zijn ontwikkeld. In een recent vrijgegeven rapport van de CIA uit 1985, France: Defection of the Left Intellectuals, wordt de vreugde van de geheime dienst, als reactie op de verschuiving naar rechts in de academische wereld, onthuld:
“Het falende beleid van Mitterand en zijn verbond met de communisten, wat niet lang standhield, hebben misschien wel de ontevredenheid met zijn regering verergerd, maar linkse intellectuelen distantiëren zich nu wel sinds de vroege jaren '70 van het socialisme, zowel van de partij als van de ideologie. Veel intellectuelen van Nieuw Links hebben het marxisme verworpen en een diepgewortelde haat jegens de Sovjet-Unie ontwikkeld, en zij worden geleid door een groep jonge afvalligen uit de communistische gelederen, die zich de Nieuwe Filosofen noemen. De afkeer van de Sovjet-Unie is hét legitimiteitscriterium geworden in linkse kringen. Dit verzwakt de traditionele haat voor Amerika van de linkse intellectuelen en zorgt ervoor dat de Amerikaanse cultuur, alsook het politieke en economische beleid, op een nieuwe populariteit kunnen rekenen.” (onze cursivering)
Verderop vinden we het volgende:
“Het bankroet van de marxistische ideologie. Onvrede met het marxisme als filosofisch systeem - onderdeel van een grotere ideologische aftocht onder intellectuelen van alle politieke kleuren - was de bron van de bijzonder sterke en wijdvertakte intellectuele desillusie binnen traditioneel links. Raymond Aaron werkte jarenlang om het ongelijk aan te tonen van zijn oud-kamergenoot Sartre en, via hem, het intellectuele bouwwerk van het Franse marxisme. Wie er echter nog effectiever waren in het ondermijnen van het marxisme, waren die intellectuelen die als ware gelovigen marxistische theorie begonnen toe te passen binnen de sociale wetenschappen, maar ertoe kwamen de hele traditie te herzien en te verwerpen.
“Onder de naoorlogse Franse historici heeft de invloedrijke school van denkers die wordt geassocieerd met Marc Bloch, Lucien Febvre en Fernand Braudel, de traditionele marxistische historici ondergesneeuwd. De Annales-school, genoemd naar hun voornaamste tijdschrift, zette de Franse geschiedschrijving op z’n kop in de jaren '50 en '60, voornamelijk door de voormalig heersende marxistische theorieën over historische vooruitgang in twijfel te trekken en te verwerpen. Hoewel veel exponenten beweren dat zij “in de marxistische traditie” staan, bedoelen zij dat zij het marxisme als kritisch vertrekpunt gebruiken om de werkelijke patronen in de sociale geschiedenis te ontwaren. Over het algemeen hebben zij de conclusie getrokken dat de marxistische opvattingen over de structuren van het verleden – sociale verhoudingen, patronen van gebeurtenissen en hun invloed op de lange termijn – simplistisch en onjuist zijn. In de antropologie werd dezelfde missie volbracht door de invloedrijke structuralistische school die geassocieerd wordt met Claude Levi-Strauss, Foucault en anderen. Hoewel de methodologie van de Annales-school en het structuralisme het nu moeilijk hebben (critici zeggen dat deze te lastig zijn voor oningewijden), vinden wij dat hun kritische afbraak van de marxistische invloed in de sociale wetenschappen, zal voortduren als diepgaande bijdrage aan de moderne wetenschap in Frankrijk en de rest van West-Europa.” (onze cursivering; onze vertaling, red.)
De CIA steunde eveneens heimelijk een aantal “anti-totalitaire” linkse publicaties, zoals Partisan Review, Der Monat (welke o.a. artikelen van Adorno en Arendt publiceerde), Mundo Nuevo enzovoort. Het thema dat steeds terugkomt in deze tijdschriften, was de verdediging van het “intellectuele” in plaats van de klassenstrijd.
Van de hand van deze intellectuelen kwamen de burgerlijke en kleinburgerlijke ideeën die nu de universiteiten domineren. Foucault wordt gezien als de vader van de queer theory. Terwijl de klassenstrijd wegebde, in het kielzog van eindeloos verraad door het leiderschap, kwamen deze dames en heren tot de conclusie dat het in werkelijkheid de klassenstrijd en de arbeidersklasse zelf waren die niet deugden, in plaats van het leiderschap. Zij pasten doodleuk hun “filosofie” aan, aan de belangen van de bourgeoisie en de arbeidersbureaucratie. In hun ogen was de klassenstrijd ontbonden in een eindeloze reeks van kleine individuele strijden, zonder gemeenschappelijke kenmerken.
Voor zover zij de klassenstrijd erkenden, kleineerden zij de vermeende “achterlijkheid” van de arbeidersklasse en riepen zij op tot een verandering van het “vertoog”, in plaats van die laffe leiders aan het hoofd van de beweging op te roepen om sterk leiderschap te tonen. We kunnen zien aan het CIA-rapport dat de heersende klasse geenszins beangstigd was door deze modieuze “radicale” ideeën, maar deze integendeel warm onthaalde als waardevolle middelen in de ideologische strijd tegen het marxisme.
“Intersectionaliteit” en “identiteitspolitiek”
Een van de meest recente varianten van identiteitspolitiek die zich uitbreidt over de radicale kleinburgerij, is het idee van de intersectionaliteit. Dit is niet slechts een kleine afwijking of een verwarring van jongeren met goede bedoelingen, maar een volledig regressieve, reactionaire en contrarevolutionaire ideologie die wij met alle mogelijke middelen moeten bestrijden.
De heersende klasse heeft altijd geprobeerd om verdeeldheid te zaaien binnen de arbeidersklasse, met de eeuwenoude tactiek van verdeel en heers. Zij wendt alle middelen aan om het ene deel van de arbeiders tegen het andere op te zetten: racisme, het nationale vraagstuk, taal, gender of geloof – deze zijn allemaal gebruikt, in het verleden en het heden, om de arbeidersklasse te verdelen en de aandacht af te leiden van de klassenstrijd tussen rijk en arm, tussen uitbuiters en uitgebuitenen.
Dit feit is welbekend en wordt begrepen door bijna alle linkse mensen. Het is echter mogelijk dat men in de strijd tegen racisme, seksisme en andere vormen van onderdrukking, te ver naar het andere uiterste doorschiet, door het klassenstandpunt te verlaten en het spel van de heersende klasse mee te spelen, door te veel de nadruk te leggen op wat ons verdeelt. Daarbij worden de wortels van de onderdrukking genegeerd en de deelbelangen van de ene groep boven de andere geplaatst, ten koste van de verenigde klassenstrijd.
De meeste mensen die zich hoofdzakelijk concentreren op bepaalde vormen van onderdrukking, negeren of bagatelliseren de werkelijke basis van de onderdrukking: de klassensamenleving zelf. Zij verzetten zich tegen elke poging om de werkende klasse te verenigen in een revolutionaire strijd tegen het kapitaal en staan erop dat wij ons ook concentreren op dan dit, en dan dat vraagstuk. De uitkomsten zijn extreem negatief.
Het komt steeds vaker voor dat universiteitsbesturen en studentenvakbonden zich, onder het mom van “politieke correctheid”, “identiteitspolitiek” en de wens om de gevoelens van bepaalde mensen te beschermen, van censuur en discriminatie bedienen. Ze weren niet alleen racisten en fascisten, maar ook steeds vaker linkse mensen.
Het volgende voorbeeld uit Canada volstaat om de contrarevolutionaire activiteiten van deze groepen aan te tonen. Na de verkiezingen in de Verenigde Staten organiseerde een groep jongeren in Toronto spontaan een anti-Trump-demonstratie op Facebook. Zij werden onmiddellijk onder vuur genomen door “identiteitspolitiek”-figuren die hen veroordeelden omdat zij geen zwarte spreker hadden uitgenodigd, enzovoort, enzovoort. Het resultaat: deze jongeren voelden zich geïntimideerd en werden gedemoraliseerd en verdreven uit de beweging. Dit is geen geïsoleerd geval, maar typerend voor het reactionaire handelen van deze stroming.
Dit is het moment om het beestje bij zijn naam te noemen. Wij moeten duidelijk uitspreken dat identiteitspolitiek en al de gerelateerde flauwekul die de afgelopen jaren de kop heeft opgestoken, een evident reactionaire stroming vertegenwoordigen, die met volle kracht moet worden bestreden.
Het nationale vraagstuk
Hoewel elke vergelijking haar grenzen heeft, kan men de zogenaamde “identiteitspolitiek” vergelijken met het nationale vraagstuk. De overeenkomsten zijn opvallend. Eenvoudig gesteld: marxisten zijn tegenstander van en verzetten zich tegen elke vorm van onderdrukking of discriminatie op basis van nationaliteit, gender, etniciteit, taal, religie of wat dan ook. Dat volstaat.
Marxisten zullen onderdrukte naties tegen machtige en roofzuchtige imperialistische staten verdedigen. Wij zijn tegen onderdrukking in elke vorm. Dat is ons beginpunt. Toch zijn deze elementaire stellingen niet alles wat er over de marxistische benadering van het nationale vraagstuk gezegd kan worden. Na A, B en C volgen ook nog de andere letters van het alfabet.
Marx leerde ons dat het vraagstuk van de arbeid altijd het meest gewichtig is en dat het nationale vraagstuk altijd ondergeschikt is aan dit vraagstuk. Het zelfbeschikkingsrecht is niet absoluut en staat niet los van tijd en plaats. Het is altijd ondergeschikt aan de algemene belangen van de internationale proletarische revolutie. Lenin benadrukte geregeld hetzelfde punt. De strijd van de werkende klasse tegen het kapitalisme vereist de volledige solidariteit en de best mogelijke eenheid van de arbeiders van alle landen.
Hoewel wij strijden tegen iedere uiting van nationale onderdrukking en discriminatie, verzetten wij ons tegen pogingen van burgerlijke en kleinburgerlijke nationalisten die de arbeiders willen onderwerpen aan hun belangen. In Over het Recht der Naties op Zelfbeschikking uit 1914 schreef Lenin het volgende:
“Het is de loonarbeider volkomen onverschillig of hij in hoofdzaak wordt uitgebuit door de Groot-Russische bourgeoisie, dan wel door de in haar schaduw staande bourgeoisie ‘van vreemde stam’, of dat dit gebeurt door de Poolse bourgeoisie dan wel door de in haar schaduw staande Joodse bourgeoisie enz. De loonarbeider, die zich bewust is geworden van zijn klassenbelangen, laten de staatkundige privileges van de Groot-Russische kapitalisten even onverschillig als de beloften van de Poolse of Oekraïense kapitalisten die verzekeren dat de aarde een paradijs zal zijn zodra zij over staatkundige privileges beschikken. Het kapitalisme ontwikkelt zich en zal zich, hoe dan ook, verder blijven ontwikkelen, zowel in een bonte nationaliteitenstaat als in afzonderlijke nationale staten.”
Het is welbekend dat Lenin consequent de eis voor het recht op zelfbeschikking steunde, tot en met afscheiding aan toe. Maar dat is niet alles. Lenin verdedigde ook de eenheid van de werkende klasse en haar organisaties en was onverdeeld tegenstander van elke suggestie om arbeidersorganisaties op basis van nationaliteit (men zou kunnen zeggen, op basis van identiteit) op te zetten.
In zijn werken over het nationale vraagstuk benadrukte Lenin niet enkel het belang van het recht op zelfbeschikking, maar ook dat het belangrijk is dat marxisten zich duidelijk onderscheiden van kleinburgerlijke nationalisten en democraten.
“Ten tweede verloopt bij ons de strijd voor het losmaken van de proletarische democratie uit de algemeen-burgerlijke en kleinburgerlijke - een strijd, die in beginsel gelijk is aan de strijd die alle landen hebben doorgemaakt - onder de voorwaarden van een volledige theoretische overwinning van het marxisme in het Westen en bij ons. Daarom is de vorm van deze strijd niet zozeer een strijd voor het marxisme, maar veeleer een strijd voor of tegen de kleinburgerlijke theorieën, die zich met ‘bijna marxistische’ frasen vermommen.”(Over het nationale programma van de RSDAP, 1913)
Wij zullen altijd de recht van onderdrukte volkeren verdedigen tegenover hun onderdrukkers. Dit betekent echter niet dat wij alles moeten accepteren wat de bourgeoisie van deze volkeren hun oplegt, of dat wij de belangen van de arbeiders ondergeschikt moeten maken aan hun eisen. Integendeel, het is de eerste taak van de arbeiders van een onderdrukt volk om een genadeloze strijd te voeren tegen hun eigen bourgeoisie, om hun demagogische beweringen te ontmaskeren en alle pogingen om de arbeiders te onderwerpen aan “hun” bourgeoisie, te bevechten.
In Over het Recht der Naties op Zelfbeschikking, geschreven in februari-mei 1914, schrijft Lenin: “Deze [de bourgeoisie] stelt altijd haar eigen nationale eisen op de voorgrond. Zij stelt ze onvoorwaardelijk. Voor het proletariaat zijn deze eisen ondergeschikt aan de belangen van de klassenstrijd.”
Joden gingen in het tsaristische Rusland gebukt onder gruwelijke onderdrukking. Joodse arbeiders werden dubbel onderdrukt: zowel als arbeider als Jood. De bolsjewieken waren voorstanders van volledige rechten voor Joden en vochten gewapenderhand tegen antisemitische pogromstokers. Toch verwierp Lenin ten stelligste de pogingen van de Joodse Bund om een speciale status binnen de Sociaal-Democratische Arbeiderspartij te verwerven. Hij ontzegde hun het recht om exclusief in naam van Joodse arbeiders te spreken. Hij zei dat dergelijke beweringen afwijken van de proletarische benadering en de arbeiders aan de politiek van de bourgeoisie zouden onderwerpen. De leden van de Bund waren ontdaan en vielen Lenin aan op zijn gebrek aan medeleven met de problemen van het Joodse volk, maar Lenin liet deze beschuldigen van zich afglijden. De beginselen van de klasseneenheid van het proletariaat en het internationalisme moesten voorgaan op het nationale vraagstuk.
Vergelijk de houding van Lenin ten opzichte van het nationale vraagstuk met de “identiteitspolitiek” in het algemeen en het feminisme in het bijzonder. De burgerlijke en kleinburgerlijke feministen eisen, net als de burgerlijke nationalisten, categorisch dat het gendervraagstuk te allen tijde voorrang moet krijgen en dat arbeidersvrouwen zich hoofdzakelijk moeten vereenzelvigen met andere vrouwen, inclusief natuurlijk alle “pientere” (klein)burgerlijke vrouwelijke intellectuelen die de feministische beweging bestieren.
Wij wensen als volgt op hun aanhoudende verzoeken te reageren: wij zullen vechten voor vrouwenrechten, maar wij zijn niet bereid om ons te onderwerpen aan het leiderschap van (klein)burgerlijke vrouwen die hun eigen belangen wensen te behartigen onder het mom van de strijd voor “alle vrouwen”. De belangen van vrouwen uit de arbeidersklasse zijn fundamenteel dezelfde als die van mannen uit de arbeidersklasse. Zij worden allen onderdrukt en uitgebuit door bankiers en kapitalisten en het is van geen enkel belang of deze man of vrouw zijn.
Vrouwen uit de werkende klasse worden niet alleen als arbeiders onderdrukt, maar ook als vrouwen, en worden geconfronteerd met specifieke problemen waar wij oplossingen voor moeten eisen. Wij kunnen echter (klein)burgerlijke elementen de strijd voor de belangen van de arbeidersvrouwen niet toevertrouwen, omdat hun belangen in laatste instantie niet samenvallen, maar tegengesteld zijn.
In het geval van het nationale vraagstuk kwam de tegenstelling tussen arbeiders en boeren enerzijds en de nationale bourgeoisie anderzijds, vaak tot uiting in de vorm van een burgeroorlog. Hoe benaderden de bolsjewieken deze kwestie? Neem dit specifieke voorbeeld uit de Russische Burgeroorlog. Was de nationale beweging in Finland progressief of reactionair? De bolsjewieken gaven zelfbeschikkingsrecht aan onderdrukte nationaliteiten, met inbegrip van de Finnen en de Polen, maar dat is niet het hele verhaal. In Finland werd er een oorlog gevoerd tussen bolsjewieken en de Witten. De laatstgenoemden streden onder het vaandel van de onafhankelijkheid van Finland.
Er is geen twijfel over mogelijk dat als de bolsjewieken de beschikking hadden gehad over een voldoende sterke krijgsmacht, zij in Finland hadden geïntervenieerd om de burgerlijke nationalisten de kop in te drukken en de arbeiders te steunen. De overwinning van de Finse arbeiders zou niet hebben geleid tot onafhankelijkheid, maar tot toetreding tot de Sovjetrepubliek.
Trotski schreef ooit dat het nationalisme van de onderdrukten de “een omhulsel voor een onrijp bolsjewisme” kan zijn en dat is juist - in sommige gevallen, maar niet in alle. Het nationalisme van onderdrukte nationaliteiten kan een omhulsel zijn voor een onrijp bolsjewisme, maar ook een omhulsel voor een ontluikend fascisme. Dit hangt af van concrete omstandigheden.
Als bijvoorbeeld de machtsbalans anders was verdeeld in Finland, zou het zelfbeschikkingsrecht van de Finnen ondergeschikt zijn gemaakt aan de belangen van de internationale proletarische revolutie. Helaas beschikte de Sovjetrepubliek nog niet over het Rode Leger en werd de Finse Revolutie om zeep geholpen door de Witten. In dit geval zou het volkomen reactionair zijn om het Finse nationalisme “een omhulsel voor een onrijp bolsjewisme” te noemen. En zo kunnen we nog wel even doorgaan.
Racisme en identiteitspolitiek
De Verenigde Staten zijn een ongelooflijk divers land, grotendeels door hun lange en wrede geschiedenis van oorlogen, veroveringen en slavernij. In een tijd waarin het jonge Amerikaanse kapitalisme vertrouwen had in zichzelf en de toekomst, en eindeloze golven immigranten kon absorberen, schreef het op zijn Vrijheidsbeeld: “Geef mij jullie vermoeiden, jullie armen, jullie opeengepakte massa’s die ernaar hunkeren vrij te ademen.” Dit is in het tegenovergestelde veranderd. De seniele aftakeling van het Amerikaanse kapitalisme vindt een grafische uiting in de reactionaire, bekrompen en xenofobe politiek van Donald Trump. Het beleid van “America First” behelst een poging om terug te keren naar de oude politiek van isolationisme, in een tijd waarin het onmogelijk is voor de VS om zich los te maken van de rest van de wereld en daarmee van de wereldcrisis van het kapitalisme.
Trumps reactionaire demagogie doelt erop de arbeiders van de VS te verwarren, door werkloosheid en armoede te wijten aan immigranten en buitenlanders. Er is een versterking van racisme en een klimaat van angst onder immigranten en niet-witte mensen. Onder deze lagen kan het idee van “identiteitspolitiek” een sympathieke weerklank vinden. Dat is zeker begrijpelijk. Zoals echter met alles, verandert een correct idee, wanneer het tot een uiterste gebracht wordt, in zijn tegenovergestelde.
In de Verenigde Staten is er een lange geschiedenis van “identiteit” die al bestond vóór de recentere “identiteitspolitiek”. Het concept van identiteit in de zin van zich identificeren als Iers-Amerikaans, Italiaans-Amerikaans, Joods-Amerikaans enzovoorts, werd gebruikt om het idee te propageren dat Iers-Amerikaanse werkers zich zouden moeten identificeren met Iers-Amerikaanse bazen, Italiaans-Amerikaanse werkers met Italiaans-Amerikaanse bazen, Joods-Amerikaanse werkers met Joods-Amerikaanse bazen en, meer recentelijk, zwarte en Latino werkers met zwarte en Latino bazen. Dit werd op een reactionaire manier gebruikt om de arbeiders te verdelen langs etnische lijnen en daarmee de werkende klasse als geheel te verzwakken.
Desondanks is de wens van een zwarte jongere om diens identiteit te bevestigen en daar op te zijn, een begrijpelijke en gerechtvaardigde reactie op het soort geïnstitutionaliseerd racisme dat zwarte mensen generaties lang als minderwaardig heeft beschouwd en ze elke plaats in de geschiedenis en cultuur van hun geboorteland heeft ontzegd. Ditzelfde gevoel is ontwikkeld door sommige inheemse groepen in Latijns-Amerika, die de uitbuiting en onderwerping beu zijn, zich trots voelen inheems te zijn en hun taal en cultuur willen verdedigen.
Op soortgelijke wijze is het vanzelfsprekend dat marxisten actief weerstand moeten bieden tegen iedere discriminatie tegen en onderdrukking van mensen wegens hun seksuele oriëntatie, etniciteit of genderidentiteit; dat we moeten vechten om alle reactionaire wetten op het huwelijk af te schaffen, etc. Dat zijn basisonderdelen van een algemene strijd tegen de rechterzijde en de heersende klasse. Marxisten veroordelen alle onderdrukking en onrecht die het kapitalisme uitlokt, wie er ook onder mogen lijden. Alle kwaden van het kapitalisme, van de onderdrukking van vrouwen, tot milieurampen of de onderdrukking van kleine naties, vervullen ons met woede tegen het systeem. Wij staan onder het vaandel van “een aanval op één is een aanval op allen”. Het marxisme is een alomvattende theorie van de strijd voor de bevrijding van de mensheid en het plaatst de werkende klasse in de voorhoede van die strijd omdat ze de meest revolutionaire onderdrukte sociale klasse is, ze een speciale rol in productie en de samenleving heeft en omdat ze een direct product van het kapitalistisch systeem is. Deze leidende rol van de werkende klasse in de strijd tegen alle vormen van onderdrukking is ook afgeleid van haar eigen leef- en werkomstandigheden, die, in embryonale vorm, de toekomstige elementen bevatten van een socialistische samenleving, welke een einde maakt aan de verdeling in sociale klassen, de onderdrukking van de ene natie of het ene volk door een ander, en natuurlijk de onderdrukking van vrouwen door mannen.
Deze actieve solidariteit is compleet onverenigbaar met het begrip van bondgenootschap, dat verrijst uit het aandringen van identiteitspolitiek op het overwicht van de subjectieve ervaring. Omdat wordt betoogd dat alleen zij die onderdrukking hebben meegemaakt het kunnen begrijpen en ertegen kunnen vechten, worden zij die sympathie hebben met de zaak van onderdrukte en gemarginaliseerde groepen in een secundaire rol als passieve helpers geschoven.
Zogenaamde “identiteitspolitiek” is echter schadelijk voor de zaak van vrouwen, zwarte Amerikanen, immigranten, inheemse volkeren en LHBT'ers. Ze maakt de rassenverdeeldheid dieper terwijl ze beweert deze te overbruggen, wurgt de vrijheid van meningsuiting en maakt een rationeel debat onmogelijk. Politieke demagogen en kleinburgerlijke fanatici die schrille veroordelingen in plaats van argumenten gebruiken, schreeuwen eenieder neer die het waagt hun “politieke correctheid” te betwijfelen. Zo wordt er een hysterische sfeer gecreëerd.
Deze mensen veronderstellen dat politieke en sociale problemen teruggebracht kunnen worden tot de problemen van onderdrukte groepen. Ze lijken te denken dat eisen voor rechtvaardigheid, gecodeerd naar kleur en gender, alle problemen zullen oplossen. In werkelijkheid zijn de problemen van onderdrukte minderheden een weerspiegeling van de diepe tegenstrijdigheden van het kapitalisme, niet de oorzaak ervan. Op deze manier leiden deze eisen de aandacht af van de echte problemen en zaaien ze eindeloze verwarring en verdeeldheid. Deze mensen beschuldigen de marxisten ervan de strijd van de onderdrukten te negeren. Ze zeggen dat wij wachten op een revolutie die alle problemen zal oplossen en dat we geen antwoorden hebben voor het hier en nu. Niets is minder waar. Wij stellen klassenstrijdmethoden voor om onderdrukking te bestrijden. Wij stellen militante massatactieken voor tegen al het onrecht. Het zijn de voorstanders van reformistische identiteitspolitiek die sleutelen met quota en regelneverij, terwijl ze de structuur van het kapitalisme intact laten. Zij zaaien verwarring en delen mensen op in steeds kleinere groepen, wat hen machteloos laat in de strijd tegen de werkelijke bronnen van onderdrukking en uitbuiting. Wij verklaren slechts dat de problemen van de onderdrukten een weerspiegeling zijn van de diepe tegenstellingen van de klassensamenleving en dat het utopisch is om te geloven dat deze problemen volledig opgelost kunnen worden terwijl klassenslavernij blijft bestaan. Alleen de breedst mogelijke eenheid van alle sectoren van de onderdrukten en uitgebuitenen kan vandaag de dag de onderdrukking bestrijden en de weg vrijmaken voor de omverwerping van het kapitalistisch systeem.
De politiek van verdeeldheid
Het lijdt absoluut geen twijfel dat racisme een belangrijke kwestie is in de kapitalistische samenleving. Het is altijd gebruikt geweest door de heersende klasse om de werkende klasse te verdelen en verzwakken, door de ene sociale groep tegen de andere op te zetten op basis van etniciteit, huidskleur, taal, etc. De strijd tegen racisme in al zijn vormen is daarom een prioriteit voor marxisten, die altijd zullen streven om de maximale eenheid van de werkende klasse te bereiken in de strijd tegen het Kapitaal.
In geen enkel ontwikkeld kapitalistisch land heeft de strijd tegen racisme zo’n groot belang als in de Verenigde Staten. De opkomst van Black Lives Matter is de uiting van de wens van miljoenen zwarte mensen om terug te vechten tegen politiegeweld, discriminatie en racisme. Dat is volledig progressief en moet ondersteund worden.
Echter, de neiging om dit fenomeen te “vertheoretiseren” heeft geleid tot overdrijvingen die negatieve gevolgen kunnen hebben, in het bijzonder voor de strijd van zwarte Amerikanen voor hun rechten. Marxisten vechten tegen racisme en politiegeweld, maar we zijn geenszins verplicht om een eenzijdige en onjuiste ideologie te accepteren die niets doet om deze strijd te steunen en alles doet om hem te hinderen en verzwakken.
Ongetwijfeld zijn er vele vormen van onderdrukking naast klassenuitbuiting, zoals racisme, seksisme, homofobie, transfobie, enzovoorts. Als marxisten erkennen we en vechten we tegen alle vormen van onderdrukking. Het probleem van intersectionaliteit is dat ze benadrukt wat ons verdeelt boven wat ons verenigt; ze richt zich op de eindeloze combinaties van verschillende vormen van onderdrukking en zogenaamd “privilege” dat ieder persoon kan ervaren en betoogt dat, als gevolg, wij allen tegenstrijdige belangen hebben. Dit plaatst verschillende onderdrukte groepen en lagen van de werkende klasse tegenover elkaar, in plaats van het soort collectieve, militante klassenstrijd te bevorderen dat nodig is om onderdrukking te bestrijden en klassenuitbuiting te beëindigen.
Volgens de prominente intersectionele feminist Patricia Hill Collins, “bezitten alle groepen variërende graderingen van achterstand en privilege” en “kan een individu, afhankelijk van de context, een onderdrukker of lid van een onderdrukte groep zijn, of tegelijkertijd onderdrukker en onderdrukte”. Ze gebruikt het voorbeeld van witte vrouwen, die achtergesteld worden door hun sekse, maar bevoorrecht door hun ras. Het probleem met deze zienswijze is dat ze suggereert dat, als een persoon een gegeven vorm van onderdrukking niet ervaart, hij/zij dan dus een onderdrukker is die een belang heeft bij de instandhouding van die vorm van onderdrukking over anderen. Deze focus op het individu als de primaire pleger van onderdrukking, dient slechts om de strijden van de onderdrukten verder te versplinteren. Bovendien heeft geen enkele laag van de werkende klasse er enig belang bij om de onderdrukking van welke andere laag dan ook in stand te houden. Precies het tegenovergestelde.
In plaats van alle onderdrukte mensen te verenigen in een gemeenschappelijke strijd tegen het kapitalisme en de burgerlijke staat, willen de “intersectionalisten” de strijd opbreken in zijn kleinste onderdelen: ze plaatsen zwarte vrouwen tegenover zwarte mannen, zwarte mindervalide vrouwen tegen zwarte valide vrouwen, etc. Door zaken op deze manier op te breken en te scheiden, verdelen ze de beweging, leiden ze de aandacht af van de hoofdzaken en zetten ze verschillende groepen onderdrukten tegen elkaar op.
Als gevolg wordt ieder gescheiden segment uitgenodigd om onze rechten tegen jullie rechten te doen gelden. De beweging wordt dus opgebroken in steeds kleinere delen. Ondertussen wrijven de echte onderdrukkers - de bankiers en kapitalisten, de krantenbaronnen en politiechefs, de reactionairen en racisten - zich in hun handen en kijken ze vol verrukking toe hoe de beweging haar energie opmaakt aan een veelvoud aan zinloze ruzies en conflicten.
Dit leidt tot aanvallen van sommige activisten tegen andere activisten voor hun veronderstelde rangschikking in een “hiërarchie van privilege”. Er wordt dus gezegd dat zwarte mannen “bevoorrecht” zijn vergeleken met zwarte vrouwen, enzovoorts. De lijst is eindeloos en het onvermijdelijke gevolg is de versplintering van de beweging in duizend fragmenten. In plaats van te vechten tegen de gemeenschappelijke vijand, wordt ieder segment van de onderdrukten aangemoedigd om zich op zijn eigen vorm van onderdrukking te richten en te redeneren tégen ieder ander segment van de onderdrukten.
In plaats van massastrijd voeren kleine groepen activisten hun eigen, geïsoleerde gevechten over bepaalde vraagstukken. Hier houdt het echter niet op. Tot zijn logische conclusie doorgevoerd is er geen enkele organisatie mogelijk, omdat onvermijdelijk ieder individu uniek is en diens eigen unieke ervaring van het kapitalisme heeft. Het gepraat over “bondgenoten” en samenkomen is slechts een dekmantel om de verdelende benadering die zij voorstaan, te verhullen.
Een voorbeeld van de absurde uitersten waartoe deze ideeën leiden, is het recente oproer over de transfobie van radicale feministen, zoals Julie Bindel, Germaine Greer en anderen, die een aantal opruiende opmerkingen hebben gemaakt over transgendervrouwen, waarbij zij hen ervan beschuldigen wezenlijk “geen echte vrouwen te zijn.” Dit is een uitdrukking van de obsessie van identiteitspolitiek met het definiëren van de categorie waarin iemand zich bevindt. Bovendien reageren beide kanten met boycots, ontzegging van spreekrecht (no-platforming), protesten en hooliganisme dat evenementen doet sluiten en debat voorkomt, in plaats van dat ze de ideeën waar ze het mee oneens zijn, politiek uitdagen.
Als het waar is dat ieder segment onderdrukte mensen onderdrukking op een andere manier ervaart, kan men met dezelfde geldigheid betogen dat ieder individu de zaken ook op een andere manier ervaart en dat daardoor geen ander persoon mijn problemen kan begrijpen, die mijn persoonlijk bezit zijn. Deze redenering leidt ons direct terug naar het filosofisch moeras van het subjectief idealisme, dat Lenin zo volledig vermorzelde in Materialisme en empirio-criticisme. Het subjectief idealisme dat inherent is aan intersectionaliteit wordt in zijn meest ruwe vorm blootgelegd in de volgende passage door Patricia Hill Collins: “de overkoepelende matrix van overheersing herbergt meerdere groepen, elk met variërende ervaringen met achterstand en privilege, die overeenkomstige deelperspectieven voortbrengen... Geen enkele groep heeft een duidelijke gezichtshoek. Geen enkele groep bezit de theorie of de methodologie die haar in staat stelt de absolute “waarheid” te ontdekken.”
Het klassenstandpunt in de steek gelaten
In ieder van de artikelen en toespraken van aanhangers van “intersectionaliteit”, vindt men zelden een verwijzing naar klasse, laat staan de werkende klasse.
In die zeldzame gevallen waarin klasse wordt genoemd, wordt ze niet uitgedrukt in marxistische zin, maar als een vorm van discriminatie (“klassisme”) – slechts één van vele en geenszins de meest belangrijke. De werkende klasse is niet langer de producent van alle welvaart, die uitgebuit wordt in het productieproces, maar slechts nòg een categorie van mensen tegen wie “gediscrimineerd wordt”: hier hebben we opnieuw een sneu geval van ex-linksen die het standpunt van het communisme en de socialistische revolutie compleet in de steek gelaten hebben.
In plaats van de wortels van de onderdrukking te vinden in de klassensamenleving en, onder het kapitalisme, in de economische overheersing van de bankiers en kapitalisten, proberen de “intersectionalisten” deze te vinden in het sociale gedrag van mensen en de taal die ze gebruiken. In hun beschouwing is de onderdrukking van vrouwen vandaag de dag niet het gevolg van kapitalistische loonslavernij, maar een gevolg van discriminerend taalgebruik of van discriminerende structuren in organisaties.
Als gevolg van het ideologisch bankroet van het stalinisme zochten verschillende groepen of stromingen, na de triomf van de Chinese en Cubaanse revoluties, een nieuwe, meer originele vorm, buiten de “marxistische orthodoxie”, een nieuwe filosofie van bevrijding. Deze zogenoemde filosofie betoogt dat de sleutel tot de bevrijding van de ex-koloniale landen is om een einde te maken aan eurocentrisch gedachtegoed en taal, en dat dit zal leiden tot een dekolonisatie van de epistemologie en het denken. Dit zal de basis zijn om de geschiedenis van deze landen op een ‘originele’ manier te begrijpen en daar zal hun bevrijding beginnen. Dit reformistische en reactionaire denken nodigt ons uit, niet om te vechten tegen de bourgeoisie en haar brute vormen van uitbuiting, maar om, epistemologisch gesproken, nieuwe wegen vooruit te vinden.
Vanuit dit oogpunt is er geen revolutie nodig die gericht is op de radicale heropbouw van de samenleving vanuit haar grondvesten, maar zijn hervormingen en een verandering in de mentaliteit en het gedrag van de mensen voldoende. Het doel is niet om de samenleving de veranderen, maar om te streven naar individuele zelfvervulling in het abstracte – let vooral niet op het feit dat zolang het kapitalisme voortduurt, zo ook uitbuiting en onderdrukking voortduren.
De revolutionaire partij is een middel voor de werkende klasse om de macht te nemen en de samenleving te transformeren. Het is geen miniatuurkopie van de nieuwe samenleving, maar de katalysator om haar te creëren. Het spreekt voor zich dat we iedere uiting van onderdrukking in onze rangen en in onze politieke activiteit bestrijden. Intersectionalisten beelden zich echter in dat ze een zuivere organisatie kunnen opbouwen, gezuiverd van discriminatoir gedrag, die in staat is om een samenleving te creëren die vrij is van discriminatie. Ze begrijpen niet dat iedere organisatie onder druk zal staan van de samenleving waarin ze is opgebouwd. De onderdrukking van vrouwen onder het kapitalisme maakt het bijvoorbeeld onwaarschijnlijk dat we gelijke vertegenwoordiging van mannen en vrouwen in de meeste organisaties zullen zien, zolang het kapitalisme voortbestaat. We moeten alle barrières tot deelname voor vrouwen en andere onderdrukte groepen verwijderen, maar we kunnen de druk vanuit de klassensamenleving niet verwijderen zolang de klassensamenleving zelf bestaat. De intersectionalisten eindigen ermee al hun energie te richten op de opbouw van dit utopische prototype van de toekomstige samenleving binnen de grenzen van de oude, in plaats van de organisatie op te bouwen die deze samenleving en haar discriminerende gedrag daadwerkelijk kan beëindigen. Deze idealistische opvatting is een totale ontkenning van de materialistische en dialectische opvatting van de samenleving. De idealistische opvatting vindt ook haar weg naar binnen bij het soort “hervormingen” dat delen van deze bewegingen naar voren schuiven: “genderneutrale taal”, “genderneutraal opvoeden”, enz. Door zulke middelen te gebruiken, beelden de “intersectionalisten” zich in dat de wortels van onderdrukking op één of andere manier gevonden kunnen worden in slechte ideeën die simpelweg “wegonderwezen” kunnen worden, wat een geheel reformistische en utopische opvatting is.
“Verschillende scholen van het feminisme”?
De laatste paar jaar hebben we massabewegingen aanschouwd tegen onderdrukking en discriminatie in verschillende landen. Van de eerste Black Lives Matter beweging tegen het doden van jonge zwarte mensen door de politie, tot het Ierse referendum over het homohuwelijk, de beweging ter verdediging van abortusrechten in Polen, en de beweging tegen geweld tegen vrouwen in Argentinië, Mexico en andere landen. Deze bewegingen weerspiegelen een progressief gevoel dat we moeten verbinden met, en dat een element bevat van het in vraag stellen van het systeem als geheel.
In Spanje vonden de 8-maart-staking en de beweging tegen de “La Manada” (wolvenroedel) verkrachtersbende - waarbij honderdduizenden, zelfs miljoenen betrokken waren - plaats onder de naam van het feminisme. In de ogen van de massa’s heeft het woord de betekenis gekregen van “de strijd voor gelijkheid voor vrouwen”. De leiders van de organisaties die opriepen tot de “feministische” 8-maart-staking zijn echter feministen in de zin dat ze vasthouden aan feministische theorie. Ze betogen dat de strijd voor de bevrijding van de vrouw “transversaal” moet zijn (d.w.z., de scheidslijnen van klasse en politiek moet overstijgen) en dat mannen op hun best “bondgenoten” kunnen zijn en geen deel hadden moeten nemen aan de staking, maar dat in plaats daarvan hun rol was om de stakende vrouwen in hun banen te vervangen. Zij bevorderen bovendien het idee dat de uitbuiting van vrouwen onder het kapitalisme plaatsvindt in de reproductie van arbeid en dat we daarom zouden moeten vechten voor een “loon voor huishoudelijk werk”. Naarmate de beweging een massabeweging werd, zouden de meeste deelnemers zich niet bewust zijn geweest van veel van deze ideeën.
Onder deze omstandigheden hebben sommige kameraden het idee geopperd dat we het woord “feminist” zouden moeten aannemen en ons als zodanig zouden moeten beschrijven. Wij denken niet dat dit correct of nodig is. Natuurlijk zou het een serieuze politieke fout zijn om onze argumenten in geschrift en in onze tussenkomst te beginnen met een polemiek over de betekenis van het woord “feminisme”. Wat we moeten doen, zoals bij elke tussenkomst in een massabeweging, is om haar meest revolutionaire en progressieve aspecten te gebruiken en ons eigen programma en onze eigen strategie op een positieve manier voor te stellen. Wij moeten op kameraadschappelijke wijze betogen tegen de verkeerde en contraproductieve ideeën die door de leiders van de beweging naar voren worden geschoven, terwijl we ons verbinden met de revolutionaire geestdrift die haar rangen inspireert. Dit is wat we tot nu toe gedaan hebben, in plaatsen zoals Mexico, Italië (waar er in 2017 een massabeweging rond 8 maart was) en Spanje. Het feit dat we onszelf geen “feminist” noemen, is voor onze tussenkomst geen obstakel geweest.
Veel jonge mannen en vrouwen noemen zichzelf feminist zonder dat daadwerkelijk te zijn vanuit een marxistisch perspectief. Ze beginnen zich bewust te worden van de ongelijkheid in de samenleving en wat ze bedoelen als ze zichzelf feminist noemen, is dat ze tegen de onderdrukking van vrouwen zijn en een gelijke samenleving willen. Dat kan een vertrekpunt zijn om gewonnen te worden voor revolutionaire marxistische ideeën.
Feministen geven het “patriarchaat” vaak de schuld van de meeste problemen in de samenleving. Het is waar dat de knechting van vrouwen de oudste vorm van slavernij is, die naast de klassenoverheersing verrees en al duizenden jaren bestaat. Alleen een fundamentele wederopbouw van de samenleving kan deze wanstaltige slavernij voor eens en voor altijd beëindigen. Maar een zodanige grondige verandering kan alleen tot stand worden gebracht door de verenigde revolutionaire actie van de werkende klasse. Dat veronderstelt de eenheid in actie van mannen en vrouwen van de werkende klasse, die vechten voor hun emancipatie als klasse. Feministen neigen ernaar het patriarchaat te beschouwen als een structuur die los staat van die van de klassensamenleving, wat tot de onvermijdelijke conclusie leidt dat de strijd voor de emancipatie van vrouwen gescheiden is van die voor de emancipatie van de werkende klasse. Dit is een reactionair en verdelend idee dat ook aanwezig is, hoewel in verdunde vorm, bij velen die zichzelf marxistische feministen en socialistische feministen noemen.
De volledige emancipatie van vrouwen kan alleen bewerkstelligd worden door een sociale revolutie, die de uitbuiting zal beëindigen waarop de onderdrukking van vrouwen gebaseerd is. Betekent dat dan dat we de strijd voor de bevordering van, bijvoorbeeld, vrouwen onder het kapitalisme negeren? Natuurlijk niet! Wij zullen vechten tegen zelfs de kleinste uiting van discriminatie en onderdrukking van vrouwen. Dat is de voorwaarde om de strijdbare eenheid van alle arbeiders te bereiken.
Er wordt soms betoogd dat er verschillende feministische denkrichtingen zijn, en dit is ongetwijfeld het geval. Het is ook het geval dat er veel verschillende soorten anarchisme zijn, en sommigen staan dichterbij het marxisme dan andere. Dat verandert echter niets aan het feit dat er een duidelijke scheidslijn is tussen het daadwerkelijke marxisme en het anarchisme.
Hoewel er verschillende soorten anarchisme zijn, hebben ze allemaal dezelfde soort vooroordelen, in meer of mindere mate. De manier om die anarchisten die dichterbij het communisme staan, te overtuigen, is niet door te doen alsof die verschillen niet bestaan, of tegen de anarchisten te zeggen: “Zie je wel! We vechten allemaal voor hetzelfde!” Juist het tegenovergestelde; de manier om de verwarringen van een eerlijke anarchist weg te nemen, is door het verschil uit te leggen tussen de verwarde en onwetenschappelijke ideeën van het anarchisme en de duidelijke, wetenschappelijke ideeën van het revolutionair marxisme.
Ten tijde van de Russische Revolutie beschreven sommigen zichzelf als “communistische anarchisten”. Als gevolg van de ervaring van de Revolutie bewogen de beste proletarische elementen onder de anarchisten zich dichter naar het bolsjewisme toe en vochten ze zij aan zij met de bolsjewieken in de revolutie en de Burgeroorlog. Velen van hen werden lid van de Communistische Partij. De stroming van het “anarcho-communisme” vertegenwoordigde een soort tussenstation of overgangsfase in de beweging richting het communisme.
Op dezelfde manier kan het zo zijn dat sommige soorten feminisme progressiever zijn dan andere. Marxisten moeten met elk middel tot hun beschikking vechten voor de volledige emancipatie van vrouwen. Men zou zich af kunnen vragen: wat is feminisme? Dit is een vraag die onmogelijk te beantwoorden is op enige definitieve manier. Het is een term die door zowel conservatieven als liberalen, progressieven en linksen wordt gebruikt. Het werd gebruikt om de invasie van Afghanistan te betogen, op grond van het beschermen van de rechten van vrouwen, en tegelijkertijd wordt het gebruikt door mensen die willen vechten voor gelijkheid en de bevrijding van de mensheid. In feite gebruikte, zelfs in Spanje, de rechtse regeringspartij de paarse feministische lintjes op 8 maart, om aan te geven dat “ook zij feministen zijn”! Het Oxford Dictionary definieert het als volgt: “Het betogen voor de rechten van vrouwen op grond van de gelijkheid der seksen.” Die definitie toont het centrale probleem van de term: dat het werkelijk helemaal niets zegt vanuit een klassenperspectief.
Feminisme kan misschien het best gedefinieerd worden door wat het niet is: het geeft geen antwoord op hoe onderdrukking verrees en hoe ze daarmee bestreden en verwijderd kan worden. Alle verschillende soorten feminisme hebben hun eigen antwoorden, als ze die überhaupt hebben. Feminisme impliceert dat het op één of andere manier mogelijk is om de onderdrukking van vrouwen te verwijderen voordat de wortel van deze onderdrukking verwijderd is: het kapitalisme en de klassensamenleving in het algemeen. In plaats van dat dit verduidelijkt wordt, vervaagt het de klassenkaders. Alle verschillende soorten feminisme kijken alleen naar de symptomen en niet naar de grondoorzaken. Als marxisten moeten we vertellen hoe de vork in de steel zit. We hebben een duidelijke scheidslijn nodig tegenover het feminisme. Dit is niet omdat we niet vechten voor “de rechten van vrouwen op grond van de gelijkheid der seksen”, wat we natuurlijk wel doen, maar omdat zelfs het “beste soort” feminisme slechts verwarring schept, en een vals gevoel van eenheid over de klassenscheidslijnen heen.
Het is daarom onzinnig om onszelf tot marxistisch feministen te verklaren. Het is eigenlijk direct contraproductief en het helpt niet om het vraagstuk te verduidelijken voor de oprechte jonge klassenstrijders die zichzelf feministen noemen. Integendeel, we moeten openlijk uitleggen waarom we geen feministen zijn, als een manier om deze mensen op weg naar het marxisme te helpen en om geen brug te bouwen waarover kleinburgerlijke, niet-klassenideeën en filosofisch idealisme de rangen van de marxisten binnen kunnen sluipen.
Hoewel we onszelf geen feministen kunnen verklaren, moeten we niet de indruk geven dat we op enige manier ongevoelig zijn voor het diepgewortelde gevoel van verontwaardiging dat heerst bij de massa van vrouwen van de werkende klasse, die onder het kapitalisme zowel in hun positie als arbeider als in hun rol als vrouw lijden. We zouden ook geen geloofwaardigheid moeten verlenen aan het onjuiste idee dat marxisten de strijd voor de bevrijding van vrouwen ondergeschikt maken aan een verre socialistische toekomst. Onder het vaandel van het feminisme komt er, ondanks al zijn tegenstrijdigheden en beperkingen, een nieuwe generatie vrouwen in beweging, in strijd tegen de huidige staat der dingen. Door vanuit deze concrete situatie te vertrekken en haar revolutionaire potentieel te erkennen, moeten we de manier vinden om de oeroude onderdrukking van vrouwen te verbinden met de concrete omstandigheden van het tijdperk van kapitalistisch verval.
Op soortgelijke wijze, wanneer we als revolutionairen werk verrichten binnen de vakbonden, doen we mee in de alledaagse strijd van onze medearbeiders, terwijl we ook strijdbare bonden en socialistisch beleid eisen. Op dezelfde manier moeten we deelnemen aan iedere massabeweging van vrouwen en ernaar streven deze het meest strijdbare karakter te geven, en de onmiddellijke eisen te verbinden met de behoefte aan een grondige verandering van de samenleving. Het is onze plicht om de overgang te overbruggen: van de democratische aspiraties van vrouwen en hun strijd voor gelijkheid, naar het idee van een gemeenschappelijke strijd van alle arbeiders tegen een onderdrukkend systeem. Daarbij leggen we de nadruk op de behoefte voor éénheid, om de genadeklap uit te delen aan het kapitalisme, dat er altijd naar streeft de onderdrukte klasse te verdelen om zijn overheersing in stand te houden.
Door te zeggen dat je een “marxistisch feminist” bent, eindig je ermee te impliceren dat het marxisme de strijd voor gelijkheid niet omvat. Het is waar dat het stalinisme dat niet deed. Maar net zoals we strijden tegen het stalinisme om de marxistische erfenis opnieuw op te eisen, moeten we dat op dit vlak ook doen. Wij betogen dat het stalinisme geen marxisme is en dat het stalinistische bureaucratische regime geen socialisme was, en op dezelfde manier moeten we betogen dat de stalinistische kijk op vrouwen, homoseksuelen, enz., niets gemeen heeft met het marxisme.
Per definitie omvat de categorie “vrouwen”, vrouwen van alle klassen – klassen die onverzoenbare belangen hebben. Aangezien het deze beslissende onderscheiden en klassentegenstellingen vervaagt, kan het feminisme niet verzoend worden met het marxisme, dat vertrekt vanuit een klassenanalyse. Als we de feministen die zich richting het marxisme bewegen, voor ons willen winnen, kan dit enkel plaatsvinden als we absoluut krachtig aan onze beginselen vasthouden. We moeten herhaaldelijk benadrukken dat de volledige emancipatie van de vrouw enkel bereikt kan worden door klasseneenheid en de socialistische revolutie. Er zijn diegenen die zichzelf feministen noemen omdat ze de rechten van vrouwen verdedigen. Marxisten verdedigen ook de rechten van vrouwen, hoewel we geen feministen zijn. In ieder geval moeten we op kameraadschappelijke wijze uitleggen dat we hun strijd niet in de weg staan; integendeel, wij steunen de rechten van vrouwen, maar we denken dat ze bewerkstelligd kunnen worden door de strijd tegen het kapitalisme, niet door verdeeldheid. Tegelijkertijd moeten we aan het voorfront staan van elke strijd tegen discriminatie en ongelijkheid, strijdend voor zelfs de kleinste eis die ernaar neigt de zaak van gelijkheid te bevorderen en zich verzet tegen enige vorm van onderdrukking of discriminatie, zoals:
- Universele werkgelegenheid met gelijke betaling voor werk van gelijke waarde
- Een einde aan bezuinigingen (die vrouwen disproportioneel treffen, hun lonen korten, en hen dwingen meer huishoudelijk werk te doen en voor de jongeren en ouderen te zorgen om het gebrek aan sociale diensten te compenseren)
- Het recht op abortus
- Gratis, kwalitatief hoogwaardige gezondheidszorg voor iedereen, inclusief onbeperkte toegang tot gratis centra voor geboorteplanning, abortus en huiselijk geweld
- Volledig vergoed ouderschapsverlof
- Een omvangrijk programma voor sociale woningbouw
- Een uitgebreid netwerk van gratis, kwalitatief hoogwaardige kinderopvang, die daadwerkelijke werktijden dekt
- Gratis, kwalitatief hoogwaardige ouderenzorg, in de vorm van zowel verzorgingstehuizen als thuiszorg
- De voorziening van gratis cateringdiensten en was- en strijkservices
- Gratis, kwalitatief hoogwaardige kantines op het werk en in scholen
- De verwerping en bestrijding van geweld tegen vrouwen
De voorwaarde voor een succesvolle strijd op de werkvloer, is echter de eenheid van mannelijke en vrouwelijke arbeiders als arbeiders. De fundamentele scheidslijn is dat het marxisme de samenleving verklaart in termen van klasse, niet van sekse. De meest fundamentele scheiding in de samenleving is die tussen arbeiders en kapitalisten, uitgebuitenen en uitbuiters. Dat er andere vormen van onderdrukking zijn, is ook waar. In de laatste instantie kan er echter niet één van deze opgelost worden op basis van het kapitalisme.
Zoals met ieder ander vraagstuk (lonen, pensioenen, huisvesting, gezondheid, werkomstandigheden) is de dagelijkse strijd voor vooruitgang onder het kapitalisme de enige manier om de werkende klasse te mobiliseren en organiseren in voorbereiding op de omverwerping van het kapitalisme, waarin vrouwelijke arbeiders een absoluut doorslaggevende rol zullen spelen.
We verwelkomen natuurlijk het feit dat er feministen zijn die de beperkingen van het feminisme zijn beginnen te begrijpen. Deze positieve trend kan echter alleen betekenis hebben als een overgangsfase die uiteindelijk leidt tot de aanname van een consistent revolutionair klassenperspectief. De volledige emancipatie van vrouwen zal bereikt worden door de triomf van de socialistische revolutie, of ze zal in het geheel niet bereikt worden.
“Terminologisch radicalisme”
In plaats van een echte strijd voor gelijkheid, worden ons kunstmatige quota aangeboden. In plaats van de strijd voor emancipatie door een revolutionaire wederopbouw van de samenleving, krijgen we “politieke correctheid”. Dit komt neer op eindeloos kleinzielig gekibbel over woorden en semantiek: de ontoelaatbaarheid van het gebruik van dit of dat woord, de behoefte om “op gender gebaseerde taal” te veranderen, enzovoorts, enzovoorts.
In de ware geest van een postmodern “narratief” dat het Woord in plaats stelt van de Daad, is er eindeloze tijd verspild in sommige landen waar mensen die zichzelf als “links” en zelfs “marxist” beschrijven, verbale acrobatiek opvoeren om taal te verdraaien, waarbij ze mannelijke en vrouwelijke vormen neutraliseren en eindigen met mutaties als “compañer@s” in het Spaans, “compagn*” in het Italiaans, enzovoorts. Dergelijk spelen met woorden doet helemaal niets om de strijd voor de emancipatie van vrouwen, zwarte mensen of wie dan ook verder te helpen. Het is symboolpolitiek van de meest ruwe en belachelijke soort.
In de Duitse ideologie behandelden Marx en Engels reeds het idee dat men de materiële omstandigheden kan veranderen door het bewustzijn van individuen te veranderen en dat, om een revolutie te hebben, men eerst de mensen moet “opleiden”:
“Zowel voor het ontstaan van het communistisch bewustzijn op massale schaal, als voor het welslagen van de zaak zelf is een massale verandering van de mensen nodig, een verandering die alleen in een praktische beweging, in een revolutie plaats kan vinden; de revolutie is dus noodzakelijk, niet alleen omdat de heersende klasse op geen enkele andere manier omvergeworpen kan worden, maar ook omdat de klasse die haar omverwerpt er alleen in een revolutie in kan slagen zich van heel de oude troep te bevrijden en in staat kan zijn de maatschappij op een nieuwe grondslag te stellen.”
De postmodernistische obsessie met taal zet de hele kwestie op z'n kop. Het veranderen van de taal zal geen jota veranderen aan het daadwerkelijke feit van onderdrukking. Wie dit denkt, onthult een geheel idealistische benadering. Taal verandert, evolueert en weerspiegelt veranderingen in de echte wereld, maar het omgekeerde is ronduit onwaar.
Gekibbel over woorden is een neiging die typerend is van universiteitsseminars, waar mensen alle tijd van de wereld hebben om eindeloze discussies te wijden aan niets in het bijzonder, zoals een hond die zijn eigen staart achterna rent. De Duitse dichter Goethe schreef: “In het begin was er de Daad.” Wat nodig is om de emancipatie van vrouwen te bewerkstelligen, is actie om onderdrukking en discriminatie te bestrijden. De eerste voorwaarde voor succesvolle massa-actie is echter precies de strijdbare eenheid van vrouwen en mannen van de werkende klasse, tegenover de bazen, die hun heerschappij baseren op de gemeenschappelijke knechting van alle werkers.
Het lijkt erop dat de “radicale” kleinburgerij altijd iets moet hebben om zich druk over te maken, zoals zogenoemde queer theory. Dit is niet de plek om deze theorie in detail te analyseren. Dit kan in andere documenten en artikelen gedaan worden. Het volstaat te zeggen dat dit een door en door reactionaire opvatting is, geworteld in filosofisch idealisme in zijn meest ruwe vorm. Het zaait verdeeldheid die de strijd tegen onderdrukking ondermijnt en onvermijdelijk de reactionairen in de kaart speelt, onafhankelijk van de bedoelingen van degenen die deze opvattingen uitdragen.
Het marxisme is gebaseerd op filosofisch materialisme – de enige werkelijk wetenschappelijke methode om de natuur, de samenleving en menselijk gedrag te analyseren. Of men het nou leuk vindt of niet, seks is in de dierenwereld (waaronder menselijke dieren) een normale manier van voortplanting. Aseksuele voortplanting komt voor in de dierenwereld, bijvoorbeeld bij aardwormen en bepaalde soorten vissen. Het verdwijnt echter met de ontwikkeling van evolutie en is totaal afwezig onder zoogdieren.
Sekse is niets iets wat mensen bewust hebben bepaald of uitgevonden. Het was een product van evolutie. Het idee dat sekse kunstmatig bepaald kan worden door menselijke wil is zowel arbitrair, als filosofisch en wetenschappelijk onjuist.
De fundamentele seksuele scheiding is tussen mannelijk en vrouwelijk. Deze wordt op natuurlijke wijze bepaald door het voortplantingsproces. Dit draagt op zijn beurt zich de kiem in zich van de arbeidsdeling, die in een zeker stadium de basis wordt voor de klassenverdelingen binnen de samenleving. De onderwerping van vrouwen aan mannen, uitgedrukt in patriarchale familiebetrekkingen, valt samen met het begin van de klassensamenleving en zal slechts finaal worden uitgeroeid na de afschaffing van de klassensamenleving zelf.
Marxisten vechten voor de werkelijke emancipatie van vrouwen en alle andere onderdrukte delen van de samenleving. Emancipatie kan echter niet bereikt worden door zich slechts in te beelden dat er niet zoiets bestaat als gender. Men kan zich inbeelden wat dan ook te zijn wat men wil. Uiteindelijk wordt men er echter toe gedwongen de materiële werkelijkheid te accepteren boven de mentale kronkels van het filosofisch idealisme.
Onder de ontelbare vreemde en wonderlijke varianten van queer theory (we zouden dit überhaupt niet echt moeten erkennen als een theorie) lijkt men een gemeenschappelijke draad te kunnen vinden: ten eerste presenteert deze gender (en zelfs sekse) als een zuiver sociaal construct en ontkent daarbij alle biologische en materiële aspecten. De volgende stap is het in de verbeelding creëren van een nagenoeg eindeloze variëteit aan genders, waaruit eenieder vrij is diens keuze te maken.
Wij ontkennen niet dat er naast mannelijk en vrouwelijk, ook tussenvormen bestaan, die al zeer lange tijd bekend zijn. In precolumbiaans Amerika werden zulke mensen beschouwd als een speciale sociale groep en met respect behandeld.
Moderne wetenschap stelt mensen in staat hun sekse te veranderen en dit zou beschikbaar moeten zijn voor iedere persoon die dit nodig heeft. Het is vanzelfsprekend dat wij volledig tegen iedere vorm van discriminatie en intolerantie jegens transgender personen zijn. Wij hebben er ook geen enkel bezwaar tegen wanneer iemand zich identificeert zoals diegene wil. Echter, door dit te presenteren als een manier om de samenleving te veranderen, raken we opgezadeld met het idee (dat zeer gunstig is voor de heersende klasse) dat emancipatie zuiver een kwestie is van persoonlijke levensstijlkeuzes.
Wij zien de negatieve effecten hiervan in de lelijke splitsingen en bittere ruzies tussen sommige radicale feministen en sommige transrechtenactivisten. Van zulke ontwikkelingen kan niet gezegd worden dat deze de strijd tegen onderdrukking dienen, op welke manier of in welke vorm dan ook. Ze zijn door en door reactionair en moeten bestreden worden.
“Identiteit” in de arbeidersbeweging
Marxisten vechten voor de emancipatie van de vrouw en zullen elke progressieve maatregel verdedigen, hoe gedeeltelijk deze ook is, die ernaar neigt de status van vrouwen te bevorderen, zelfs binnen de grenzen van het huidige kapitalistische systeem. Wij voeren dit gevecht echter met onze eigen methoden, dat wil zeggen, de methoden van de proletarische klassenstrijd.
We merken op dat in laatste instantie de werkelijke en volledige emancipatie van vrouwen alleen tot stand kan komen op basis van een grondige transformatie van de samenleving, dat wil zeggen, door middel van een socialistische revolutie. De voorwaarde hiervoor is, echter, dat de werkende klasse verenigd en bewust van haar revolutionaire taken moet zijn.
Marxisten zijn tegen en vechten tegen iedere vorm van onderdrukking of discriminatie. Terwijl we onderdrukking en discriminatie bestrijden, moeten we echter nooit vergeten dat ons hoofddoel de strijd voor het socialisme is – en dat betekent bovenal het verdedigen van de eenheid van de werkende klasse. Wij staan voor de volledige eenheid van de werkende klasse, boven al het onderscheid op basis van gender, etniciteit, taal of religie. Alles wat ertoe dient de eenheid van de arbeiders te behouden en hun klassenbewustzijn te verhogen, is progressief. Alles wat ertoe neigt de arbeiders te verdelen, om welke reden dan ook, is reactionair en moet bestreden worden. Dit is een punt wat wij moeten benadrukken. De onderdrukking van vrouwen – in het bijzonder de onderdrukking van vrouwen van de arbeidersklasse – is, net als andere kwaden van het kapitalisme, zoals de vernietiging van het milieu of de onderdrukking van naties, een integraal onderdeel van het kapitalisme. Men kan geen kapitalisme hebben zonder huishoudelijke slavernij of de “dubbele last” die vrouwen van de arbeidersklasse dragen; men kan geen kapitalisme hebben zonder de verwoesting van de planeet door de winstzucht van de grote multinationals; en men kan geen kapitalisme hebben zonder de knechting van de kleine naties door de imperialistische machten om hun grondstoffen te plunderen en hegemonie tegenover andere machten te verzekeren. De enige manier om daadwerkelijk een einde te maken aan al deze kwaden is daarom via de socialistische transformatie van de samenleving, geleid door de werkende klasse.
De bureaucratie van de arbeidersbeweging heeft geleerd om verschillende groepen arbeiders tegen elkaar uit te spelen en heeft loonverschillen tussen verschillende onderdelen van de werkende klasse laten ontstaan. De vakbondsleiders, op zoek naar een gemakkelijk leven en een compromis met de bazen, zetten bepaalde groepen arbeiders in de uitverkoop in ruil voor concessies aan andere groepen. In meer en meer landen wordt “positieve discriminatie” systematisch gebruikt door de bureaucratie, om leidinggevende posities binnen de arbeidersbeweging te vullen met baantjesjagende elementen die hun gender of etniciteit gebruiken om zichzelf naar voren te schuiven, daarbij gesteund door de rechtse bureaucratie, die linkse kandidaten aan de kant duwt.
De bureaucraten houden ervan om “gereserveerde plaatsen” in te stellen voor vrouwen, zwarte mensen, etc., om hun eigen redenen. De vakbondsbureaucratie in het bijzonder gebruikt dit middel om de samenstelling van verkozen organen te verdunnen. Ze leunen op groepen baantjesjagende bureaucraten die zogenaamd de “bijzondere groepen” vertegenwoordigen en hun plaats hogerop op de ladder ontlenen aan zulke bevoordeling. Deze steunen graag de leiding, zolang ze autonomie krijgen om hun "kwesties" naar voren te schuiven. In plaats van “vertegenwoordiging” te geven aan deze “bijzondere groepen”, komen we tot een nòg minder representatief leiderschap, niet verkozen op basis van daadwerkelijke politieke standpunten, maar simpelweg om quota te bevredigen, enz.
Het aandringen om gender of etniciteit als hoofdzaak te nemen, neigt ertoe mensen te verdelen, niet op basis van klasse maar op andere gronden. De consequenties hiervan zijn uiterst negatief voor de werkende klasse. Het is geen toeval dat rechtse vakbondsleiders – en de reformisten en linkse reformisten in het bijzonder – overal “politieke correctheid” en “identiteitspolitiek” gebruiken om de aandacht af te leiden van de klassenstrijd en van de daadwerkelijke kwesties waar de werkende klasse mee geconfronteerd wordt. Zij richten zich op kwesties van taal, in plaats van onderdrukking te bestrijden met militante klassenstrijd.
Deze schadelijke ideeën zijn wapens in de handen van de meest reactionaire delen van de vakbondsbureaucratie, die als hoofdrol heeft om politieman te spelen over de werkende klasse en het bereik en de effectiviteit van de klassenstrijd te beperken. Aan het traditionele arsenaal van politiepraktijken van de bureaucratie - de dreiging met disciplinaire maatregelen, de verwijdering van strijdbare afgevaardigden, royementen, enz. - wordt nu een nieuwe methode toegevoegd: intimidatie en heksenjacht door de fanatici van de “identiteitspolitiek”.
Op een zeker vakbondscongres in Groot-Brittannië kwamen de voorstanders van identiteitspolitiek met een motie die stelde dat de bond automatisch elke beschuldiging van intimidatie, gemaakt door een vrouw tegen een man, als waar moet accepteren, met geen verder bewijs dan het woord van de betreffende vrouw. Een mannelijke afgevaardigde daagde dit als volgt uit: “Ik ben een vakbondsafgevaardigde. Stel dat ik een vrouwelijke leidinggevende heb die van me af wil. Ze zou een zeer simpele taak hebben: beschuldig mij er slechts van haar lastiggevallen te hebben en ik zou onmiddellijk ontslagen worden en de bond zou mij niet kunnen verdedigen.” Deze keer werd de motie verworpen. Het gevaar van zulk beleid is echter evident.
De reden dat ze niet serieus uitgedaagd worden is niet omdat ze de discussie gewonnen hebben, maar omdat mensen bang zijn om aangevallen te worden door de voorstanders van identiteitspolitiek. Eenieder die het waagt om tegen hun intriges bezwaar te maken, wordt onmiddellijk weggezet als een racist, een vrouwenhater of enig ander kleurrijk label dat hun te binnen schiet. Dit heeft geleid tot hooligangedrag en felle lastercampagnes tegen linkse vakbondslieden, tegen wie een heksenjacht gevoerd wordt op basis van opgeblazen aantijgingen. Klachten worden onmiddellijk overstemd door geschreeuw en gehuil van de voorstanders van identiteitspolitiek, die niet aarzelen om de meest schandalige beledigingen en scheldwoorden naar hun tegenstanders te werpen.
Het principe van quota is in werkelijkheid de meest overduidelijke vorm van vervalsing. Veel rechtse elementen zijn verkozen met de rechtvaardiging dat hij of zij deze of gene minderheidsgroep vertegenwoordigt. Iedereen blijft echter stil, uit angst veroordeeld te worden voor het zogenaamd verdedigen van discriminatie.
In Groot-Brittannië stond Tony Blair te popelen om kandidatenlijsten met alleen vrouwen te gebruiken, om zo baantjesjagende parlementsleden te selecteren en de linkervleugel te verdringen. Ironisch genoeg waren het de modieuze “linksen” die deze ideeën in eerste instantie naar voren brachten, als deel van hun agenda van positieve discriminatie. Ze speelden op die manier mooi de rechtervleugel in de kaart. De rechtervleugel van de Labour Party gebruikte het nationale vraagstuk om Jeremy Corbyn te ondermijnen, door twee extra zetels in het NEC (National Executive Committee van de Labour Party, red.) voor te stellen, één uit Wales en één uit Schotland, met het argument dat de “naties” vertegenwoordigd zouden moeten zijn. Door een vreemd toeval werden zowel de Schotse als de Welshe Labour Party bestuurd door de rechtervleugel.
De linkse reformisten, altijd erop uit om zichzelf te bewijzen en zich voor te doen als het meest feministisch, staan hier nog sterker op. Ze eisen quota en voorkeursbehandeling voor vrouwen en anderen. Podemos, Momentum en anderen gaan in deze kwesties veel verder dan de traditionele arbeidersbeweging, wat de kleinburgerlijke invloed op deze organisaties weerspiegelt. Eén van de reactionaire gevolgen van quota is dat ze de verdeeldheid en concurrentie binnen de werkende klasse versterken. In de huidige periode van acute crisis van het kapitalisme, waarin alle regeringen kortingen en bezuinigingen doorvoeren, kan een heel aantal reactionaire ideeën voet aan de grond krijgen bij zekere achtergebleven delen van de werkende klasse, die de reactionaire conclusie kunnen trekken dat onze problemen niet voortkomen uit het kapitalisme als zodanig, maar uit de aanwezigheid van nationale minderheden en immigranten, uit vrouwen die rechten opeisen, etc. Dit is de basis voor de propaganda van de fascistische en meest reactionaire rechtse bewegingen: we hebben niet genoeg banen of crèches, of we hebben slechts beperkte toegang tot universiteiten of sociale zekerheid, enz., door toedoen van de quota die verleend worden aan nationale minderheden, op basis van gender, enz. Dit alles helpt de verspreiding van het gif van racisme en verdeeldheid binnen de werkende klasse. Daarnaast zullen zij die verkozen worden op basis van een quotum, altijd als tweederangs worden gezien en kan wat zij zeggen gemakkelijk weggewuifd worden door te zeggen dat ze geen mandaat hebben, maar enkel verkozen zijn omdat ze vrouw/zwart/homo zijn, of verkozen zijn op basis van welk ander quotum dan ook.
In Brazilië is de situatie nog erger. Bijna de gehele linkerzijde is gezwicht voor het vreselijke voorstel om de hele bevolking op te delen langs lijnen van “etniciteit”, om vervolgens quota te introduceren op universiteiten, etc. – iets waartegen onze Braziliaanse kameraden zich onverbiddelijk hebben verzet. Ze hebben betoogd dat we zouden moeten vechten voor onderwijs, gezondheidszorg, huisvesting, enz., voor allen – een bereikbaar doel gegeven de welvaart die in de samenleving bestaat – in plaats van deze middelen te zien als schaars en vervolgens te vechten voor hun evenredige verdeling.
Wij verzetten ons onverbiddelijk tegen zogenaamde positieve discriminatie, quota, vertegenwoordiging en al het andere. De manier om maximale deelname door vrouwen en minderheden in de arbeidersbeweging te verzekeren is om in daad, niet in woord, te bewijzen dat wij vechten tegen alle vormen van onderdrukking en discriminatie, voor banen voor iedereen, voor gelijk loon voor werk van gelijke waarde, etc. Alleen op basis van een strijdbaar programma zullen we erin slagen de meest onderdrukte lagen van de samenleving tot ons te trekken. Dat betekent echter dat het leiderschap in handen moet zijn van de beste vechters, of ze nu man of vrouw, zwart of wit, hetero of homo zijn.
Deze holle symboolpolitiek werd als eerste in de arbeidersbeweging geïntroduceerd door de witteboordenvakbonden, die gebaseerd zijn op de middenklassenberoepen. Zij stonden het dichtst bij de middenklassenintellectuelen en –studenten. Als gevolg van de de-industrialisatie en fusies van vakbonden, schoven deze lagen de arbeiders aan de kant. De types die meer uit de middenklasse kwamen en welbespraakter waren (of in ieder geval luider riepen) waren in staat om de beweging te infecteren met hun “modieuze” ideeën, die zij instelden als een geaccepteerde norm.
Dit heeft de bonden in veel landen in meer of mindere mate beïnvloed. Als gevolg hebben we gereserveerde zetels voor vrouwen, LHBT'ers, zwarte mensen, mensen met een beperking, en ongetwijfeld anderen. Ze hebben hun eigen, afzonderlijke conferenties, comités, etc., elk met hun eigen kleine bureaucratieën. Ze staan erop dat alleen zij kunnen beslissen over deze kwesties en zolang ze geen stennis schoppen voor de rest van de vakbondsbureaucratie, wordt hun toegestaan dat zij hun eigen koninkrijkjes bestieren. De linkse reformisten en sektariërs accepteren deze gang van zaken omdat hun ideeën en politiek ook kleinburgerlijk van aard zijn.
Reactie tegen liberaal feminisme
Vrouwen uit de middenklasse schreeuwen om nieuwe carrièremogelijkheden: ze willen vrouwelijke bankiers, CEO’s, bisschoppen, en zelfs president van de Verenigde Staten worden. Dit is een nieuwe variant op het oude lied van de reformisten: “Ik ben voor het verbeteren van de omstandigheden van de arbeidersklasse – één voor één, beginnend bij mezelf.”
Op welke manier de intrede van vrouwen tot de bestuurskamers van banken precies het belang dient van vrouwelijke arbeiders, wordt niet uitgelegd. Zijn vrouwelijke bazen aardiger tegen hun werknemers dan mannelijke? De ervaring is in dit opzicht niet heel bemoedigend. En hoe de successen van Margaret Thatcher, Angela Merkel of Theresa May de zaak van hun “zusters” op de werkvloer verder hebben geholpen, is een mysterie dat vooralsnog onopgelost blijft.
Langzaamaan is een groeiende groep politiek bewuste vrouwen de negatieve aspecten van het feminisme in gaan zien. Zij zien in dat het “inleunfeminisme”, in plaats van het kapitalisme als uitbuitend en onderdrukkend systeem te bestrijden, vrouwen aanmoedigt om enkel aan de beweging te denken in zoverre dat deze bijdraagt aan de individuele vooruitgang voor een bepaalde laag vrouwen.
In haar boek Why I Am Not a Feminist beschreef Jessa Crispin het feminisme als een handelsmerk dat het eigenbelang dient, gepopulariseerd door CEO’s en schoonheidsbedrijven, een “gevecht om vrouwen toe te staan in gelijke mate mee te doen aan de onderdrukking van de machtelozen en de armen”. Dat is niet slecht verwoord, hoewel men moet opmerken dat, ondanks de titel van het boek, Jessa Crispin zichzelf nog steeds omschrijft als... een feminist.
The New Yorker merkt op: “Why I Am Not a Feminist verschijnt in een tijd waarin een deel van de liberale vrouwen in Amerika wellicht klaar is voor een grote verschuiving – plots geneigd tot een geloofssysteem dat de ‘kenmerken van succes in het patriarchale kapitalisme... geld en macht’, zoals Crispin het stelt, niet heilig verklaart. Er is, zo lijkt het, een groeiende honger naar een feminisme dat zich meer bezig houdt met de levens van vrouwen met lage inkomens, dan met het aantal vrouwelijke CEO’s.
“De tegenovergestelde kijk – dat het feminisme niet alleen in hoge mate verenigbaar is met het kapitalisme, maar er ook door wordt bediend – heeft zeker zijn deel van de aandacht genoten. Dit is de boodschap die door de grote meerderheid van de zelfbenoemde feministische rolmodellen over de afgelopen tien jaar is overgebracht: feminisme is wat je het noemt wanneer een individuele vrouw genoeg geld krijgt om te doen wat ze wil. Crispin is meedogenloos in haar ontleding van dit soort feminisme. Het betekent slechts dat iemand haar weg uit de onderdrukking koopt om deze vervolgens voort te zetten, zo betoogt ze; het omarmt het patriarchale model van geluk, dat steunt op het idee ‘iemand anders onderdanig aan jouw wil te hebben.’ Vrouwen, eeuwenlang uitgebuit, hebben in hun onderbewustzijn zin gekregen om anderen uit te buiten, zo gelooft Crispin. ‘Zodra we een deel van het systeem zijn en er op hetzelfde niveau van profiteren als mannen, zullen wij er als groep niet om geven wiens beurt het is om pijn te lijden.’”
De crisis van het feminisme vindt haar weerspiegeling in een snelle draai naar links in de Amerikaanse politiek, richting socialisme en antikapitalisme, in het bijzonder sinds de verkiezing van Donald Trump. De reactionaire aard van identiteitspolitiek werd duidelijk blootgelegd tijdens de Amerikaanse verkiezingen in 2016, toen Hillary Clinton, die ingewijde vertegenwoordiger van Wall Street en de miljardairsklasse, een oproep deed aan vrouwen om op haar te stemmen “omdat ik een vrouw ben!”
Voormalig minister van buitenlandse zaken Madeleine Albright, die geharde reactionair en oorlogshitser, introduceerde Hillary Clinton bij een evenement in New Hampshire, om aan de menigte en stemmers in het algemeen te vertellen: “Er is een speciale plaats in de hel voor vrouwen die elkaar niet helpen!” Bij dat evenement verwierpen miljoenen vrouwen dit beroep op “genderpolitiek”, keerden ze Clinton en Albright de rug toe en steunden ze Sanders. Dit was een echte stomp in de maag voor de voorstanders van “identiteitspolitiek”.
Dit liet zien dat de vrouwen in de VS, wanneer ze gaan stemmen voor een kandidaat in de presidentsverkiezingen, de politiek en de ideeën van een kandidaat veel belangrijker vinden dan diens gender. Daarin hebben ze gelijk, hoewel het ongelukkig was dat het enige alternatief dat ze hadden de aartsreactionaire Donald Trump was, die zich demagogisch opstelde als de “anti-establishment”-kandidaat. Als Bernie Sanders zich kandidaat had gesteld, hadden velen op hem gestemd – maar dat is een andere kwestie.
Het erfgoed dat we verdedigen
Het is opmerkelijk dat marxisten ervan worden beschuldigd de problemen van vrouwen te verwaarlozen of te negeren. De marxisten hebben vanaf het begin af aan het algemeen stemrecht in hun programma gehad. Dit was nog vóór de suffragettes. Eleanor Marx vocht in de Britse vakbeweging voor gelijke betaling voor vrouwen. Zo vroeg als 1848 brachten Marx en Engels al de eis naar voren van de afschaffing van de burgerlijke familie, hoewel ze inzagen dat dit niet van de ene op de andere dag kon worden uitgevoerd.
Zodra de Bolsjewistische Partij de macht overnam in Rusland in 1917, voerde ze het meest vergaande programma uit in de geschiedenis voor de emancipatie van vrouwen, en daarnaast decriminaliseerde ze homoseksualiteit. Dit was veel verder gevorderd dan waar dan ook in de kapitalistische wereld in die tijd. De bolsjewieken toonden in de praktijk aan dat de omverwerping van het kapitalisme in staat was om vrouwen en homo’s veel meer te bieden dan welke hoeveelheid abstract gekibbel over onderdrukking in het algemeen dan ook.
Zoals Trotski opmerkte:
"De revolutie deed een heldhaftige poging om de zogenaamde “hoeksteen” te vernietigen; dat ouderwetse, benauwde en vastgeroeste instituut waarin de vrouwen van de ploeterende massa’s van hun kindertijd tot aan hun dood min of meer slavenarbeid moeten verrichten. De plaats van het gezin als een afgesloten mini-onderneming, diende volgens de plannen te worden ingenomen door een afgerond systeem van sociale verzorging en voorzieningen: kraamklinieken, crèches, peuterspeelzalen, scholen, publieke kantines, publieke wasserettes, eerstehulpposten, ziekenhuizen, sanatoria, sportverenigingen, bioscopen, enzovoort. De volledige opname van de huishoudelijke taken van het gezin door de instituten van de socialistische samenleving, die alle generaties zou verenigen in solidariteit en wederzijdse hulp, moest de vrouw bevrijden, en daarmee ook de elkaar liefhebbende stellen, van de duizend jaar oude ketenen."
"(...) Het bleek onmogelijk de oude familie te overrompelen. Niet omdat de wil ontbrak en niet omdat het oude gezin zo diep in het hart van de mensen zat beklonken. Integendeel, na een korte periode van wantrouwen tegenover de regering en haar crèches, peuterspeelzalen en soortgelijke voorzieningen, begonnen de werkende vrouwen en na hen de meer ontwikkelde boeren, de enorme voordelen van collectieve zorg voor kinderen, net als de socialisering van het hele gezinsleven, te waarderen. Helaas was de samenleving te arm en te onderontwikkeld. De werkelijke middelen van de staat kwamen niet overeen met de plannen en bedoelingen van de Communistische Partij. Je kunt het gezin niet ‘afschaffen’, je moet het vervangen. De werkelijke bevrijding van de vrouw is niet te realiseren op basis van “algemeen gebrek”. De ervaring bewees deze harde werkelijkheid, die Marx tachtig jaar geleden al had geformuleerd." (De Verraden Revolutie, Hoofdstuk 7)
Nogmaals over het belang van theorie
Welke theorie verdedigt de IMT? Allereerst staan we op de basis van de ideeën van Marx, Engels, Lenin en Trotski, die de tand des tijds doorstaan hebben en volledig relevant en geldig blijven in de wereld van de 21e eeuw. Wij staan voor de ideeën van de Eerste Internationale, de documenten van de eerste vier congressen van de Communistische Internationale (vóór de aanvang van de stalinistische degeneratie) en Trotski's Overgangsprogramma. Deze ideeën zijn in de decennia sinds Trotski's dood verder ontwikkeld en uitgewerkt in de werken van Ted Grant, die ook een fundamenteel onderdeel zijn van ons ideologisch erfgoed.
Het is onvermijdelijk dat sommige kameraden, die recentelijk bij de organisatie gekomen zijn, nog geen volledige grip op marxistische ideeën hebben ontwikkeld. Dit zal natuurlijk tijd vergen en vormt op zichzelf geen serieus gevaar. Het zou echter fataal zijn als we binnen onze rangen ook maar de kleinste concessie zouden doen aan onjuiste, vreemde en kleinburgerlijke afwijkingen van het echte marxisme. Als een student lid wil worden van onze organisatie, zullen we tegen diegene zeggen: je bent zeer welkom om bij onze organisatie te komen, maar alleen als je bereid bent om de wereldbeschouwing en het perspectief van de werkende klasse in te nemen en jezelf te wijden aan de studie van het marxisme. Laat alsjeblieft je vooroordelen achter bij de deur.
Marx schreef in een brief aan Engels (17-18 september 1879): "Als bij de proletarische beweging zich vertegenwoordigers van andere klassen voegen, dan is het een eerste vereiste, dat ze geen resten van burgerlijke, kleinburgerlijke en dergelijke vooroordelen met zich meebrengen, maar zich zonder morren de proletarische wereldbeschouwing eigen maken."
De trotskistische beweging heeft met zulke zaken in het verleden veel ervaring opgedaan. Het is voldoende om te verwijzen naar het voorbeeld van de Amerikaanse SWP, die volledig degenereerde omdat ze Trotski's uitstekende advies uit de jaren 1930 negeerde. Ze werd overspoeld door het studentenmilieu, liet het klassenstandpunt varen en nam alle modieuze kleinburgerlijke ideeën over - het feminisme, zwart nationalisme, etc. - en eindigde in de betreurenswaardige toestand waarin ze zich nu bevindt.
We moeten de gehele organisatie kennis laten nemen over deze vraagstukken om te garanderen dat een dergelijke ontwikkeling binnen de IMT niet zal plaatsvinden. We kunnen zelfs niet de kleinste concessie, niet eens het kleinste beetje hiervan in onze rangen toestaan. Zulke kleinburgerlijke ideeën de organisatie binnenlaten, zou leiden tot haar uiteindelijke vernietiging als een werkelijk revolutionaire marxistische kracht die in staat is om de werkende klasse voor de zaak van de socialistische revolutie te winnen.
Lenin nam, zoals Engels, Marx en Trotski, nooit een blad voor de mond wanneer hij vreemde ideeën aanviel, vooral die van de radicale kleinburgerij. We zouden opnieuw moeten publiceren wat Lenin, Rosa Luxemburg en Clara Zetkin schreven over het vraagstuk van het feminisme. Ze zijn in dit opzicht heel helder. We moeten openlijk onze weerstand verkondigen tegen intersectionaliteit en alle andere varianten van “identiteitspolitiek”, die duidelijk een contrarevolutionaire tendens vertegenwoordigen. In deze kwestie is er geen ruimte voor dubbelzinnigheid: we moeten ons op de meest duidelijke en meest nadrukkelijke manier uitspreken.
Wij willen studenten rekruteren, maar het moeten die studenten zijn die bereid zijn radicaal te breken met kleinburgerlijke ideeën en zich stevig op het standpunt van de werkende klasse te plaatsen. Studentenkameraden moeten zich oriënteren richting de werkende klasse, richting de fabrieken en arbeiderswijken, richting de vakbonden in de arbeidersbeweging. Elke studentenkameraad zou zichzelf het doel moeten stellen tenminste één jonge arbeider voor de organisatie te winnen. In november 1932 schreef Trotski:
“De revolutionaire student kan slechts dan een bijdrage leveren, als hij, ten eerste, een rigoureus en consistent proces van revolutionaire zelfscholing doorgaat en, ten tweede, lid wordt van de revolutionaire arbeidersbeweging terwijl hij nog een student is. Tegelijkertijd, laat het duidelijk zijn: wanneer ik spreek over theoretische zelfscholing, doel ik op de studie van onvervalst marxisme.” (Trotski, Over Studenten en Intellectuelen, november 1932 - onze vertaling)
De manier om onze studentenkameraden te proletariseren is allereerst om hun een grondige basis in marxistische theorie te bieden. Veel studenten hebben een hoop verwarde ideeën die ze binnen hebben gekregen uit het verrotte academische milieu. Onze taak is om deze onjuiste ideeën zo snel mogelijk te corrigeren. Dit kan niet gedaan worden via een zachte aanpak. De ervaring leert dat serieuze studenten, verre van afgeschrikt te worden door duidelijke taal, je ervoor zullen respecteren. Zij die uitgesproken standpunten niet kunnen verdragen, worden niet beledigd door onze “toon”, maar simpelweg omdat ze het onmogelijk vinden hun kleinburgerlijke ideeën en vooroordelen achter zich te laten. Eerlijk gezegd hebben we zulke personen niet nodig.
We zijn erin geslaagd een solide en ideologisch homogene organisatie te behouden. Dat is het resultaat van decennia van strikte marxistische ideologische training van onze basiskaders.
Kleine fouten in de methode, verkeerde slogans en formuleringen kunnen zich echter ontwikkelen tot ernstigere problemen. Zoals Lenin het stelde, “een enkele snijwond kan koudvuur veroorzaken.” We moeten gebruik maken van polemieken om het politieke niveau en begrip te verhogen, om zo de Internationale op een degelijke basis op te bouwen.
Decennia van economische groei in de geavanceerde kapitalistische landen leidden tot een ongeëvenaarde degeneratie van de massaorganisaties van de werkende klasse. Dit isoleerde de revolutionaire stroming, die overal tot een kleine minderheid werd teruggebracht. Uit noodzaak hebben we geleerd om tegen de stroom in te zwemmen.
Dit verduidelijken van onze werkelijke ideeën, methodes en tradities is echter niet gemakkelijk of zonder strijd bereikt. Het kwam tot uiting in een reeks splitsingen. Verre van de IMT te verzwakken, heeft dit selectieproces ons enorm versterkt. De voorwaarde voor toekomstig succes was het radicaal breken met opportunistische en revisionistische tendensen. Zoals Lenin uitlegde, “voordat we kunnen verenigen, en opdat we kunnen verenigen, moeten we allereerst ferme en welbepaalde scheidslijnen trekken.”
Als enige op links heeft de IMT een serieuze houding tegenover marxistische theorie. De theoretische training van onze kaders is onze meest fundamentele en urgente taak. Dit is het fundament waarop we een machtige marxistische tendens zullen bouwen binnen de werkende klasse.
Italië, 27 juli 2018
[1] De Socialist Workers Party (SWP) was de Amerikaanse sectie van de Vierde Internationale. Na het uiteenvallen van de Vierde Internationale degenereerde deze partij tot een sektarische groep die de ideeën van Trotski afwees.
[2] Heinz Dieterich is een voormalig adviseur van de Venezolaanse ex-president Hugo Chávez. Hij schreef met veel ingewikkeld taalgebruik over een nieuw 'socialisme voor de 21e eeuw', wat niets meer was dan een opgepoetste versie van oude ideeën die al lang geleden ontkracht en bekritiseerd werden door Marx, Lenin, e.d. Zijn ideeën werden door Alan Woods bekritiseerd in het boek Reformism or Revolution.
[3] De 'economisten' waren een stroming binnen de Russische marxisten die ervan uitging dat de arbeiders enkel geïnteresseerd waren in simpele economische kwesties (zoals loonsverhogingen). Zij probeerden het bewustzijn niet te verhogen, maar verlaagden hun eigen politieke niveau om een niet-bestaande kortere weg naar de massa te zoeken. Het is een vorm van 'arbeiderisme', het idee dat arbeiders geen interesse hebben in grotere theoretische zaken en dat marxisten zich moeten verlagen tot het huidige bewustzijn van de arbeiders.