Op dinsdag 14 september vond de tweede staking in de kinderopvang van 2021 plaats. De twee stakingen zijn de eerste stakingen in de sector sinds 1996 en de tweede stakingen ooit sinds het ontstaan van gesubsidieerde kinderopvang in de jaren ‘80.

staking kinderopvang

In de korte geschiedenis van de gesubsidieerde kinderopvang zijn er veel herstructureringen geweest, waarvan de eerste leidde tot de staking in ‘96. In de jaren 80 was er een combinatie van verschillende betaalde plaatsen in de kinderopvang; gemeenteplaatsen, bedrijfsplaatsen en privé-opvang. Deze manier van financiering was duur voor de staat en voor bedrijven. De gemeenteplaatsen werden geheel gefinancierd, en er werd meerdere malen geprotesteerd in de jaren 70 om deze plaatsen te kunnen behouden. De bedrijfsplaatsen werden geregeld in cao’s, wat inhield dat bedrijven verplicht waren om aan kinderopvang mee te betalen. Om de kosten te drukken, introduceerde het kabinet in 2004 marktwerking in de sector. Nu konden alle ouders hun kind, met subsidiëring in de vorm van toeslagen, naar non-profit of commerciële kinderopvangen sturen. Bijna een decennium later veroorzaakte de toeslagenaffaire een groot politiek schandaal waar duizenden ouders door werden gedupeerd en waar het kabinet op viel. 

De introductie van marktwerking had ook gevolgen voor de arbeidsomstandigheden van pedagogisch medewerkers. Vanaf de jaren 70 tot 1996 was de beroeps-kind-ratio (bkr, het aantal kinderen ten opzichte van de hoeveelheid leidsters) veel hoger. De standaard werd bepaald aan de hand van de totale groepsgrootte, in plaats van de hoeveelheid kinderen per leidster. Zo mocht een babygroep tot 1996 bestaan uit acht baby’s en twee leidsters en een peutergroep uit twaalf peuters met twee leidsters. Vanaf 1996 werd de bkr drastisch verlaagd. Voortaan mochten twee leidsters op een groep staan met dertien baby’s of zestien peuters. Deze nieuwe ‘kwaliteitseisen’ (zoals de bkr) werden nogmaals bevestigd in de Wet Innovatie en Kwaliteit Kinderopvang, die aangenomen werd in 2018.

De bezuinigingen op de zorg van kabinet-Rutte II hebben ook gevolgen gehad voor de kinderopvang. Het is steeds moeilijker om een indicatie te krijgen voor medisch kinderdagverblijf voor een kind met gedragsproblemen. Deze kinderen blijven vaker plakken op reguliere kinderdagverblijven. Hoewel er op medische kinderdagverblijven een hogere bkr is dan op reguliere kinderdagverblijven, zijn er geen regels voor de hoeveelheid zorgkinderen die op een ‘reguliere’ groep mogen zijn. Dit heeft ertoe geleid dat in bepaalde gebieden de groepen voor een meerderheid uit zorgkinderen bestaan, zonder ondersteuning voor de pedagogisch medewerkers.

Door de openingstijden van de opvangen wordt de druk ook steeds hoger opgevoerd in de kinderopvang, voor zowel het kind als de leidster. Waar kinderopvangcentra in de vorige eeuw vaak al om zes uur dicht gingen en er vaak sprake was van zomer- en kerstsluiting, is dit nu niet langer het geval. De opvang is alleen gesloten met Kerstmis, Pasen en oudjaarsdag en de werktijden zijn van zeven uur ‘s ochtends tot zeven uur ‘s avonds. Dit betekent dat bij sommige werkgevers leidsters soms diensten van twaalf of elf uur moeten draaien.

De arbeidsomstandigheden

Deze verslechterde arbeidsomstandigheden hebben ervoor gezorgd dat de werkdruk toren hoog is. Allereerst de hoeveelheid uren. Volgens het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid zijn kinderen in Nederland gemiddeld 83,2 uur per maand op de kinderopvang. Per week is dit ongeveer twintig uur, verspreid over drie à vier dagen. Bijna een miljoen kinderen, tussen de 0 en 4 jaar oud, brachten in 2020 dus een groot gedeelte van hun week door op een crèche. De kwaliteit van de aandacht die een kind op de opvang krijgt, is van grote invloed op de ontwikkeling. Vooral in de babytijd, waarin kinderen basisvaardigheden leren die later bepalend kunnen zijn voor hun functioneren.

Hoe dit de ontwikkeling van een kind beïnvloedt, is vooral afhankelijk van de kwaliteit van de opvang. Het staat echter vast dat kortere uren en regelmatige dagen beter zijn voor kinderen en dat een pedagogisch medewerker die kortere uren werkt, beter in staat is om aandacht van hoge kwaliteit aan de kinderen te schenken. Helaas is er geen wetgeving die deze veiligheid voor kinderen garandeert. Zoals eerder gesteld mag een leidster elf of twaalf uur op een dag werken, volgens de cao. Hoewel er ‘kwaliteitseisen’ staan in de Wet Innovatie en Kwaliteit Kinderopvang, staat er geen letter in over hoeveel tijd een opvang maximaal open mag zijn en is er geen maximum aantal dagen dat een kind mag komen. In de praktijk wordt noch het kind, noch de pedagogisch medewerker beschermd door deze wet.

Theoretisch gezien kan een ouder een kind vijf dagen per week, twaalf uur per dag naar de opvang brengen en dan nog twee dagen naar een gastouderbureau, die flexibele opvangtijden hanteren. Er is geen enkele pedagoog die kan ontkennen, dat alleen maar ‘uitgestelde’ aandacht ontvangen van één leidster op een drukke groep, een negatieve invloed heeft op de ontwikkeling.

Verder: de grootte van de groepen. Dit is één van de punten waarop de cao-onderhandelingen vast zijn gelopen. De FNV wil de bkr met één kind verlagen. Op dit moment mag één leidster op drie baby’s (0-1 jaar), zeven éénjarigen of op een groep met acht peuters staan. Vanwege het ‘vier-ogen beleid’ van de GGD en winstbejag staan er meestal twee leidsters samen op de groep. Op een gemengde groep (baby’s en peuters) staan meestal drie leidsters met veertien kinderen, en op een peutergroep twee leidsters op zestien peuters.

Volgens onderzoek is de optimale groepsgrootte voor een peuter, die langzamerhand sociaal contact maakt met leeftijdsgenootjes, zes tot acht andere kinderen. Volgens het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid wordt ‘de kwaliteit’ gewaarborgd door een groepsgrootte te hanteren die het dubbele aantal is van wat volgens de wetenschap ideaal is. In de praktijk wordt er bovendien vaak met deze regels gesjoemeld. Als er één of twee kinderen te veel gepland staan, wordt er druk gezet op pedagogische medewerkers om dit maar te accepteren, terwijl het voor de pedagogische medewerkers dan moeilijker is om de kwaliteit, maar ook de veiligheid van de kinderen te kunnen garanderen.

Tenslotte is er geen enkele erkenning of waardering, materieel noch symbolisch, voor het belang van het werk dat pedagogische medewerkers doen. De ontwikkeling van een kind in de periode van 0 tot 4 is van groot belang. Ondanks dit feit krijgen pedagogische medewerkers minder betaald dan basisschool- of middelbareschoolleraren en krijgen ze minder vaak de kans om hun expertise te tonen of te ontwikkelen. Er is geen enkele erkenning voor hun functie als opvoeder. 

De meeste werkgevers hanteren in de omgang met ouders een streng beleid. Ouders zijn ‘klanten’ en moeten ook zo behandeld worden. Pedagogische medewerkers mogen niet zomaar uitspraken doen over de ontwikkeling van de kinderen, ook als ze hier reële zorgen over hebben. Dit initiatief wordt geheel bij ouders neergelegd, zelfs als het kind lijdt onder het gebrek aan aandacht voor zijn of haar kwalen.

Kwaliteit?

Toen in 2004 door het kabinet de marktwerking in de kinderopvangsector werd geïntroduceerd, kwamen er al waarschuwingen van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) dat dit de kwaliteit van de opvang negatief zou kunnen beïnvloeden. Uit onderzoek wat door dezelfde organisatie in 2016 werd gedaan, bleek inderdaad dat de opvang in Nederland ondermaats was in vergelijking met andere landen. 

Op basis van onder meer dit onderzoek werd in 2018 de Wet Innovatie Kwaliteit in de Kinderopvang aangenomen. Deze wet kwam voort uit onderhandelingen tussen de staat, de werkgeversorganisaties en de vakbonden. In de wet wordt geen geen enkele pedagogische kwaliteitseisen omschreven waar een opvang aan moet voldoen. 

Er staan vooral veiligheidseisen in, zoals de genoemde groepsgroottes en bepaalde hygiënestandaarden. Het controleren van deze eisen is de verantwoordelijkheid van de GGD’s, die op hun beurt moeten worden aangestuurd door de gemeenten. Deze controles vinden minder dan één keer per jaar plaats. Het gevolg van een overtreding is een boete. Alleen als er sprake is van hele grove overtredingen wordt een sluiting overwogen.

De Landelijke Kwaliteitsmonitor Kinderopvang deed in 2019 onderzoek om na te gaan wat de pedagogische kwaliteit van de opvang was. Bijna 70% van alle kinderopvangcentra in Nederland weigerden hieraan mee te werken. In plaats van medewerking af te dwingen, werden de resultaten van 2017, 2018 en 2019 bij elkaar opgeteld. Onderzoekers van de Universiteit Utrecht en Onderzoeksbureau Sardes houden stug vol dat het onderzoek representatief is. Ook de Brancheorganisatie verdedigt dit huichelachtige onderzoek met het argument dat veel kinderopvangcentra niet mee kunnen doen vanwege het personeelstekort en door het hoge verloop van het personeel.

De ‘kwaliteitsmonitor’ die gepland stond voor 2020 is niet uitgevoerd vanwege COVID-19, ondanks het feit dat er in de tussentijd wel gewoon (nood)opvang was. In plaats daarvan zijn er gesprekken geweest met zogenoemde ‘experts’ en werden er conclusies getrokken op basis van al bestaande data over de kleine groep kinderopvangcentra die wel meededen aan de onderzoeken in 2017, 2018 en 2019. Minister Koolmees van Sociale Zaken en Werkgelegenheid deelde mee op basis hiervan de ‘meerwaarde te zien van het hybride stelsel, waarin ondernemerschap de veelzijdigheid van de kinderopvang bevordert, waarbij een goede dienstverlening aan ouders tot stand komt en een goede kwaliteit geboden wordt met ruimte voor innovatie en flexibiliteit.’ Alleen uit de mond van zuivere opportunisten als Koolmees komen uitspraken als deze voort, die bol staan van leugens en onzin.

Functie van opvang

De burgerlijke staat beschouwt kinderopvang als een vervelende maar noodzakelijke kostenpost, waar hij liever niet te veel geld aan uitgeeft. Kinderopvang is in werkelijkheid een verworvenheid waar de arbeidersklasse voor heeft gevochten, dat wil zeggen, onderdeel van het zogenaamde ‘sociaal loon’. Kinderopvang die door de overheid wordt gesubsidieerd is geen ‘productieve arbeid’. Het creëert geen meerwaarde voor kapitalisten. Het gedeelte van de sector dat wordt gesubsidieerd, wordt betaald uit belasting geheven aan arbeiders en bedrijven. Deze kosten zijn in een kapitalistische maatschappij een noodzakelijke voorwaarde voor  de ‘’productie’’ van arbeidskracht. Dat wil zeggen, het zijn kosten om de volgende generatie arbeiders groot te brengen. Daarnaast stelt kinderopvang de kapitalisten ook in staat om de arbeidskracht van een werkende ouder te kunnen uitbuiten.

De hoeveelheid belastinggeld die hierin moet worden geïnvesteerd, is dus een twistpunt tussen de kapitalisten, de arbeiders en de staat. Kinderopvang in een kapitalistische maatschappij is sociaal noodzakelijk om de arbeid te kunnen uitbuiten en om de volgende generatie arbeiders te kunnen laten opgroeien. Aan de andere kant is het een verworvenheid van de arbeidersklasse. Opvang is immers beter dan niets. Dankzij kinderopvang kunnen vrouwelijke arbeiders deelnemen aan de strijd, en aan het openbare leven. Echter wordt er door de crisis van het kapitalisme steeds meer afbreuk gedaan aan de kwaliteit van de opvang. Werkgevers en de overheid creëren een rooskleurig beeld van de huidige opvang, terwijl ze de gesubsidieerde gedeelten steeds verder uitkleden.

Ouders hebben in een kapitalistische maatschappij weinig keus. Ze moeten hun kind naar de opvang sturen opdat ze hun arbeidskracht kunnen verkopen. Een ‘hybride stelsel’ waarin ‘ondernemerschap wordt bevorderd’ werkt in de praktijk niet. Ouders houden bij het kiezen van de opvang vooral rekening met de bereikbaarheid van de locatie, en vraag of er een plek beschikbaar is. De wachtlijsten voor kinderopvang zijn nog steeds erg lang. In het centrum van Amsterdam is de gemiddelde wachttijd bijvoorbeeld twee jaar, waardoor kinderen al voor hun geboorte worden ingeschreven voor opvang.

Het belang van opvang

Door de eisen van het bestaan als arbeider in het kapitalistische systeem, worden ouders gedwongen om de ontwikkeling van hun kind te compromitteren door ze lange periodes naar een drukke opvang te sturen. Ouders kunnen dus maar beperkt strijd leveren tegen deze trends, omdat ze afhankelijk zijn van de crèches voor de opvang van hun kind. De opvangen doen bovendien hun best doen om ouders om de tuin te leiden met flexibele opvang-aanbiedingen, uitgebreide pedagogische beleidsstukken en een blitse website. De pedagogisch medewerkers zijn de enigen die kijk hebben op de omstandigheden waarin de kinderen opgevangen worden.

De stakingen en de algehele strijd hebben dus een bijzonder karakter. De arbeiders strijden niet alleen voor betere arbeidsomstandigheden voor zichzelf, maar ook voor betere omstandigheden voor de opvang van de kinderen. Het overgrote merendeel van de arbeiders in de kinderopvang is vrouw (meer dan 90%). Arbeiders in de kinderopvang krijgen dus ook te maken met de problemen van werkende vrouwen in het algemeen.

Onder het kapitalisme worden vrouwen, en in het bijzonder werkende vrouwen, binnen ‘het gezin’ onderdrukt. Het gezin vormt een belangrijke economische steunpilaar van het kapitalistische systeem. De vrouwelijke arbeider wordt op haar werkplek uitgebuit door de toe-eigening door de kapitalist van de meerwaarde van haar arbeid. In het gezin moet zij de kinderen grootbrengen en het leeuwendeel van het huishoudelijk werk op zich nemen.

Arbeiders die werkzaam zijn in de kinderopvang ervaren deze onderdrukking dus in hun eigen gezinssituatie en zien ook hoe kinderen het slachtoffer worden van dit systeem op de opvang. Deze staking is dus gerelateerd aan de bredere vrouwenstrijd, omdat kinderopvang hiervoor een belangrijk onderwerp is en de arbeiders hierop een uniek perspectief hebben.

Een goed werkend kinderopvangsysteem is dus van groot belang voor een toekomstige socialistische maatschappij. 

In zijn boek De verraden revolutie leverde Trotski kritiek op het functioneren van de Sovjet-bureaucratie na de degeneratie van de Russische Revolutie. Kinderopvang komt hierbij ook aan bod. De kwaliteit van de opvang was slecht, omdat de bureaucratie geen prioriteit maakte van het toetreden van vrouwen tot het openbare leven. Abortus werd verboden, en het aantal dakloze kinderen nam toe. Als gevolg hiervan werden veel vrouwen weer huismoeders en bleef de vermaatschappelijking van het gezinsleven uit. Trotski schrijft dat het gezin niet simpelweg afgeschaft kan worden. Het moet worden vervangen.

Kinderopvang speelt bij deze vermaatschappelijking een belangrijke rol. Het heeft de potentie om vrouwen in de opvoeding van een last te ontdoen en om een kwalitatieve boost te geven aan de ontwikkeling van kinderen in het algemeen. Daarnaast stelt het vrouwen in staat om deel te nemen aan het openbare leven.

Conclusie

De arbeiders in de kinderopvang, die dit jaar meerdere malen zijn gaan staken, erkennen het belang van opvang en zien in dat het maatschappelijke waarde heeft. Kinderen die meerdere keren per week komen, worden deels opgevoed op de opvang. Echter wordt er door de politiek schamper op opvang neergekeken. Er wordt gesproken over ‘het verlichten’ van de werkdruk en ouders worden voorgelogen doordat het kabinet doet alsof Nederland ‘één van de best werkende opvangsystemen van Europa’ heeft.

Het kapitalisme vormt zo een bedreiging voor de ontwikkeling van een hele generatie kinderen en het welzijn van de arbeiders die werkzaam zijn in de kinderopvang.

De enige oplossing voor alle problemen op dit gebied is door de erkenning dat kinderopvang een maatschappelijke functie heeft, namelijk door middel van de nationalisatie van de kinderopvang. De afgelopen twee stakingen hebben aangetoond dat de arbeiders strijdbaar zijn en dat ze bereid zijn om offers te brengen voor zichzelf en voor de kinderen op hun groep. Het is nu aan de beweging zelf, en aan de FNV-leiding in het bijzonder, om geen genoegen meer te nemen met zoethoudertjes. Alleen door middel van harde eisen kan er gestreden worden tegen deze kapitalistische streken, die kinderen willen veranderen in menselijk kapitaal. Voorwaarts met de strijd van kinderopvang-werkers!